ECLI:NL:CRVB:2020:2862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
19/480 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vergoeding van proceskosten

Op 17 november 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2018. De zaak betreft een geschil tussen appellant, vertegenwoordigd door mr. W.G.H. van de Wetering, en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Appellant had hoger beroep ingesteld na een uitspraak van de rechtbank die betrekking had op de vergoeding van proceskosten.

Tijdens de procedure heeft het college, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Raad, zijn standpunt herzien en besloten om de kosten te vergoeden. Appellant heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten. Het college heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college met zijn beslissing om de gemaakte kosten te vergoeden, tegemoet is gekomen aan appellant. De Raad heeft het college veroordeeld in de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, het verzoek om een voorlopige voorziening, het beroep en het hoger beroep. De totale kosten zijn begroot op € 2.625,-, welke het college aan appellant moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 november 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 17 november 2020
19/480 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 december 2018, 18/2915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.G.H. van de Wetering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 16 juli 2020 heeft de Raad aan het college gevraagd of de uitspraak van 30 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1339, aanleiding geeft voor een nadere standpuntbepaling.
Bij brief van 31 juli 2020 heeft het college daarop geantwoord dat het naar aanleiding van de genoemde uitspraak zijn standpunt herziet en alsnog overgaat tot vergoeding van de kosten. Dit omvat blijkens de brief van het college van 11 augustus 2020 ook de kosten van de voorlopige voorzieningenprocedure.
Bij brief van 12 augustus 2020 heeft mr. Van de Wetering namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat het college met zijn beslissing om alsnog de gemaakte kosten te vergoeden, is tegemoetgekomen aan appellant.
Het college wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 525,- in bezwaar, € 525,- voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar, € 1.050,- in beroep en € 525,- in hoger beroep, in totaal € 2.625,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) P.A.M. Hulsdouw