ECLI:NL:CRVB:2020:2840
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk verklaard. Appellant had in 1988 als uitzendkracht gewerkt en zich ziek gemeld. Na afloop van de wachttijd weigerde de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging appellant een uitkering op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak in 1996.
Appellant heeft in 2017 opnieuw verzocht om een WAO-uitkering, maar het Uwv weigerde dit verzoek en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat appellant geen gronden had ingediend. De rechtbank heeft appellant in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar hij heeft dit niet tijdig gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift geen gronden bevatte en appellant niet binnen de gestelde termijn het verzuim had hersteld.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw verzocht om een uitkering en aangevoerd dat hij erg ziek is. Het Uwv heeft bevestigd dat de aangevallen uitspraak moet worden gehandhaafd. De Raad heeft geoordeeld dat het beroepschrift van appellant niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.