ECLI:NL:CRVB:2020:279
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en procesbelang in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen de schorsing van haar ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 24 maart 2017. Het Uwv had de uitkering geschorst omdat appellante niet op een oproep was verschenen. Het bezwaar van appellante tegen deze schorsing werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen de schorsing niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en dat de schorsing van de uitkering onterecht was. Het Uwv bracht echter een besluit in van 24 juli 2018, waarin werd vastgesteld dat appellante met ingang van 1 maart 2017 geen recht meer had op ziekengeld. Ter zitting werd bevestigd dat appellante geen rechtsmiddel had aangewend tegen dit besluit.
De Raad oordeelde dat, aangezien appellante geen recht meer had op ziekengeld, er geen procesbelang was bij de beoordeling van het hoger beroep. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat het resultaat van de procedure geen feitelijke betekenis had voor appellante. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier F.E.M. Boon.