ECLI:NL:CRVB:2020:279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
18/2825 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en procesbelang in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen de schorsing van haar ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 24 maart 2017. Het Uwv had de uitkering geschorst omdat appellante niet op een oproep was verschenen. Het bezwaar van appellante tegen deze schorsing werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen de schorsing niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en dat de schorsing van de uitkering onterecht was. Het Uwv bracht echter een besluit in van 24 juli 2018, waarin werd vastgesteld dat appellante met ingang van 1 maart 2017 geen recht meer had op ziekengeld. Ter zitting werd bevestigd dat appellante geen rechtsmiddel had aangewend tegen dit besluit.

De Raad oordeelde dat, aangezien appellante geen recht meer had op ziekengeld, er geen procesbelang was bij de beoordeling van het hoger beroep. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat het resultaat van de procedure geen feitelijke betekenis had voor appellante. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier F.E.M. Boon.

Uitspraak

18.2825 ZW

Datum uitspraak: 30 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 april 2018, 17/6313 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Namens appellante is verschenen mr. Y. Mateo Diaz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 24 maart 2017 heeft het Uwv de aan appellante verstrekte ZW-uitkering met ingang van 24 maart 2017 geschorst, omdat appellante geen gehoor heeft gegeven aan een oproep om op het spreekuur te verschijnen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het bezwaarschrift na de daarvoor gestelde termijn van zes weken is ingediend, zonder dat daarvoor een verschoonbare reden aanwezig was.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en dat het ziekengeld ten onrechte is geschorst per 24 maart 2017.
3.2.
Het Uwv heeft een besluit van 24 juli 2018 ingebracht waarbij het Uwv de ZW-uitkering van appellante met ingang van 1 maart 2017 heeft beëindigd.
3.3.
Ter zitting is namens appellante verklaard dat geen rechtsmiddel is aangewend tegen het besluit van 24 juli 2018.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Bij het besluit van 24 juli 2018 is vastgesteld dat appellante met ingang van 1 maart 2017 geen recht heeft op ziekengeld. Tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt. Daarmee staat vast dat appellante vanaf 1 maart 2017 geen aanspraak meer maakt op een ZW-uitkering.
4.2.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft bij beoordeling van het hoger beroep, is volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:221) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger)beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Nu vaststaat dat appellante per de datum in geding geen recht heeft op ziekengeld, heeft beoordeling van het besluit tot schorsing per die datum geen feitelijke betekenis. Van enig procesbelang voor appellante bij het hoger beroep is niet gebleken. Het hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) F.E.M. Boon