ECLI:NL:CRVB:2020:2782
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 6 februari 2009 ziek meldde met psychische klachten, had recht op een loongerelateerde WGA-uitkering van 1 juni 2011 tot 1 mei 2012. Na een herbeoordeling door een arts van het Uwv in 2017, werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 25 juni 2017. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medische onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat de geregistreerde verzekeringsarts het dossier niet volledig had beoordeeld.
De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldigheid had betracht in het medisch onderzoek. Appellante herhaalde in hoger beroep haar bezwaren en voerde aan dat er discrepanties waren tussen de beoordelingen van de Uwv-arts en haar behandelende psycholoog. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat appellante meer beperkt was dan de artsen van het Uwv hadden vastgesteld. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek van appellante om een medisch deskundige in te schakelen werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de rol van de artsen van het Uwv in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.