ECLI:NL:CRVB:2020:2781
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die eerder ziek was gemeld met rug- en bekkenklachten, had in 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Na een periode van ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) heeft het Uwv in 2014 geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft in 2016 opnieuw ziek gemeld, maar het Uwv concludeerde dat hij geen recht had op ziekengeld, omdat hij niet arbeidsongeschikt was volgens de geldende criteria.
De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn rugklachten en psychische klachten zijn onderschat en heeft verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan hun bevindingen. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwen.
De Raad heeft de beroepsgronden van appellant besproken en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant niet arbeidsongeschikt is. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen, omdat de procedure binnen de redelijke termijn is afgehandeld. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.