ECLI:NL:CRVB:2020:2775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
19/4943 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van een besluit inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om terug te komen van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 21 december 2015 ziek meldde met psychische klachten, werd op 5 april 2016 door het Uwv hersteld verklaard. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Later, op 13 juni 2018, verzocht appellante het Uwv om terug te komen van het besluit van 23 juni 2016, omdat zij van mening was dat haar psychische klachten onvoldoende waren onderkend. Dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe relevante informatie was overgelegd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv zich zorgvuldig heeft voorbereid en deugdelijk gemotiveerd heeft gehandeld. De Raad volgt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2020.

Uitspraak

19 4943 ZW

Datum uitspraak: 10 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 oktober 2019, 19/1118 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.A.E. Bol hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bol. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als medewerkster hypotheken voor 24 uur per week. Zij heeft zich op 21 december 2015 ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 5 april 2016 heeft het Uwv appellante met ingang van 21 december 2015 hersteld verklaard omdat appellante per die datum geschikt werd geacht voor ten minste één van de eerder in het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) geduide functies. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 23 juni 2016 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is (ruim) na het verstrijken van de beroepstermijn beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Bij brief van 13 juni 2018 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 23 juni 2016. Appellante heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat haar psychische klachten onvoldoende zijn onderkend. Zij voert ter onderbouwing aan dat zij de afgelopen jaren niet in staat is gebleken te werken. Het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 23 juni 2016 is bij besluit van 3 augustus 2018 afgewezen omdat door appellante geen nieuwe relevante informatie is overgelegd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 februari 2019, bij besluit van 4 februari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de journaalgegevens van de huisarts van 26 januari 2016 dateren van vóór het besluit van 23 juni 2016. Niet gebleken is dat appellante ten tijde van de oorspronkelijke besluitvorming niet al had kunnen aanvoeren dat er een toename van klachten was of iemand heeft kunnen inschakelen om dit voor haar te doen of dat appellante de journaalgegevens van de huisarts niet vóór het besluit van 23 juni 2016 in het geding had kunnen (laten) brengen. Uit de journaalgegevens van de huisarts kan de rechtbank niet afleiden dat appellante hiertoe psychisch niet in staat was. De huisarts schrijft over het huisartsbezoek van appellante op 26 januari 2016 dat het niet om acute pathologie gaat en dat het al jaren niet goed gaat. Er zijn geen nieuwe inzichten. Ook uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juni 2016 kan niet worden afgeleid dat appellante de toename van klachten niet eerder had kunnen (laten) aanvoeren en onderbouwen met de journaalgegevens. Deze rapportage ligt dichter bij de datum van het besluit van 23 juni 2016 dan de journaalgegevens van de huisarts. In dit rapport wordt bevestigd dat appellante last had van een gegeneraliseerde angststoornis. De rechtbank oordeelt dat er geen concrete onderbouwing is waaruit blijkt dat bij appellante sprake is van een zodanige psychische toestand dat niet van haar kon worden gevraagd om tijdig haar standpunt aan te (laten) voeren en met stukken te (laten) onderbouwen. De stelling van appellante dat het niet terugkomen op de besluiten van 5 april 2016 en 23 juni 2016 evident onredelijk is omdat zij vanwege haar klachten niet goed in staat was om voor haar rechten op te komen wordt, gezien het vorenstaande, niet gevolgd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij niet in staat was om de informatie van de huisarts eerder in te brengen. Verwezen wordt naar het psychiatrisch onderzoek uit 2013 waarin staat dat sprake is van een ernstige beperking in sociaal en persoonlijk functioneren. Appellante is van mening dat uit de informatie van de huisarts van 26 januari 2016 blijkt dat haar klachten zijn toegenomen. Tevens heeft appellante verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Het verzoek van appellante strekt ertoe, zoals ook de rechtbank juist heeft vastgesteld, dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 23 juni 2016, waarin het bezwaar tegen de beëindiging van de ZW-uitkering ongegrond is verklaard. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden wordt verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht als in 4.3 omschreven. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. Evenals de rechtbank is de Raad niet gebleken dat appellante deze niet voor het nemen van het besluit van 23 juni 2016 had kunnen indienen. Bovendien heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat deze journaalgegevens geen nieuw licht werpen op de in 1.2 vermelde feiten en omstandigheden. De huisarts schrijft dat het beeld van appellante onveranderd is. Dit wordt ook herkend door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 juni 2016.
4.5.
Het Uwv mocht het verzoek van appellante dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 23 juni 2016. In wat appellante heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt dan ook afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) M. Graveland