ECLI:NL:CRVB:2020:2773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
19/850 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de toekenning van een WIA-uitkering aan betrokkene. Betrokkene had op 12 juli 2016 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat betrokkene belastbaar was, maar het Uwv weigerde de WIA-uitkering met ingang van 25 oktober 2016, omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Betrokkene ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank benoemde een deskundige, H.M.Th. Offermans, die in zijn rapporten concludeerde dat er aanwijzingen waren voor een mogelijk slaapapneusyndroom (OSAS) en dat betrokkene op de datum in geding, 25 oktober 2016, urenbeperkingen had. De rechtbank volgde het oordeel van de deskundige en vernietigde het besluit van het Uwv, met de opdracht om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van de deskundige heeft gevolgd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat de deskundige een zorgvuldig en consistent onderzoek heeft uitgevoerd en dat het Uwv geen overtuigende argumenten heeft aangedragen om aan de bevindingen van de deskundige te twijfelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

19 850 WIA, 19/1757 WIA

Datum uitspraak: 5 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2019, 17/5291 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Den Haag (Uwv)
[betrokkene] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. M. Shaaban, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. I. Amghar, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene heeft op 12 juli 2016 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 16 augustus 2016 heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat betrokkene belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 september 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk van huishoudelijk medewerker. Hij heeft vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 7 oktober 2016 heeft het Uwv geweigerd aan betrokkene met ingang van 25 oktober 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 19 juni 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 25 mei 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 16 juni 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de beroepsprocedure heeft de rechtbank H.M.Th. Offermans, verzekeringsarts, benoemd als deskundige. Offermans heeft bij rapport van 17 juli 2018 aan de rechtbank gerapporteerd. Hij heeft de FML van 22 september 2016 vooralsnog onderschreven. Daarbij heeft hij opgemerkt dat hij tijdens zijn onderzoek aanwijzingen heeft gevonden voor een mogelijk slaapapneusyndroom. Betrokkene zal zich tot de huisarts wenden teneinde daar onderzoek naar te laten verrichten. Indien en voor zover er daarbij afwijkingen zullen worden gevonden zal nader moeten worden beoordeeld in hoeverre er op grond van deze afwijkingen beperkingen moeten worden gesteld ten aanzien van de duurbelastbaarheid, aldus Offermans. Vervolgens heeft betrokkene een afschrift van een brief van S.R.J. Oord-Borsselaar, longarts, bij de rechbank overgelegd waarin staat dat bij betrokkene een ernstig obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) is vastgesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de deskundige Offermans op 28 augustus 2018 zijn rapport aangevuld, in die zin dat naar zijn oordeel aan het belastbaarheidsoordeel per datum in geding 25 oktober 2016 een urenbeperking dient te worden toegevoegd. Betrokkene is volgens Offermans zes uur per dag, dertig uur per week belastbaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin geen aanleiding tot wijziging van zijn standpunt gezien. Daartoe heeft hij met name gewezen op het naar zijn oordeel ontbreken van aanwijzingen dat de OSAS ook op de datum in geding 25 oktober 2016 al aanwezig zou zijn geweest. Offermans heeft in een rapport van 30 oktober 2018 op deze stellingname gereageerd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige medische deskundige in beginsel gevolgd dient te worden, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De deskundige heeft in zijn brief van 30 oktober 2018 de kritische kanttekeningen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep weersproken. Gelet op de geconstateerde ernst van de afwijkingen en de aanwezige risicofactoren heeft Offermans het onwaarschijnlijk geacht dat het OSAS pas recentelijk is ontstaan. Daarbij wijst volgens Offermans het feit dat betrokkene al langdurig klachten van slaapneiging overdag heeft op OSAS. De rechtbank heeft in dat kader verwezen naar de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 15 september 2016 en van 25 mei 2017 waarin staat dat betrokkene er melding van heeft gemaakt dat zij overdag hazenslaapjes deed en ’s middags regelmatig naar bed ging. Wat het Uwv heeft aangevoerd, heeft niet geleid tot twijfel aan het advies van Offermans. Het bestreden besluit ontbeert daarmee een deugdelijke medische onderbouwing.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft gehecht aan het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige verzekeringsarts Offermans. De conclusies van de deskundige ten aanzien van de in juni 2018 gestelde diagnose OSAS missen een voldoende inzichtelijke en consistente medische onderbouwing voor een urenbeperking op de datum in geding, 25 oktober 2016. Volgens het Uwv zijn er in het dossier geen medisch objectieve aanwijzingen te vinden dat betrokkene reeds op die datum een veelvuldige rustbehoefte had. De door de rechtbank genoemde hazen- en middagslaapjes zoals vermeld in de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 15 september 2016 en 25 mei 2017 zijn een veel voorkomende vorm van menselijk gedrag waar niet noodzakelijkerwijs een medische oorzaak aan ten grondslag ligt. Daarnaast heeft het Uwv een rapport van prof. dr. D.A.A. Pevernagie, longarts-somnoloog, overgelegd. Deze heeft, kort samengevat, gesteld dat de diagnose OSAS zoals gesteld door de longarts, onvoldoende is onderbouwd en nog niet als vaststaand kan worden aangenomen, nu deze diagnose pas gesteld kan worden als er sprake is van kenmerkende klachten die verbeteren door therapie.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet. Het deskundigenrapport van 17 juli 2018 van verzekeringsarts Offermans, zoals aangevuld bij diens rapport van 28 augustus 2018, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. In zijn nader aanvullend rapport van 30 oktober 2018 heeft Offermans de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geplaatste kanttekeningen bij zijn bevindingen gemotiveerd weersproken. Ook deze aanvulling heeft de rechtbank terecht voldoende overtuigend geacht.
4.2.
Wat het Uwv in reactie op de bevindingen van Offermans naar voren heeft gebracht vormt geen reden om aan die bevindingen te twijfelen. Wat betreft de in 2018 gestelde diagnose OSAS in relatie tot de situatie op de datum in geding 25 oktober 2016, heeft Offermans er op gewezen dat de later vastgestelde COPD als zodanig losstaat van OSAS en heeft hij toegelicht waarom hij ervan uitgaat dat de klachten vanwege OSAS al langer bestaan. Hij heeft daarbij gewezen op het sinds langere tijd aanwezige klachtenpatroon bij betrokkene, de ernst van de uiteindelijk vastgestelde aandoening en de bij betrokkene aanwezige risicofactoren voor het ontwikkelen daarvan. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierdoor niet is overtuigd en nog steeds meent dat het OSAS, als daar al van kan worden gesproken, pas na de datum in geding moet zijn ontstaan, vormt op zichzelf beschouwd geen reden de deskundige niet in zijn oordeel hierover te volgen. Rechterlijke inschakeling van een deskundige is nu juist bedoeld om dit soort kwesties, waarin de rechter niet over eigen deskundigheid beschikt, te beslechten. Daarbij geldt zoals gezegd als uitgangspunt dat de bevindingen van de deskundige worden gevolgd als zijn onderzoek aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Dat laatste is, zoals al onder 4.1 werd overwogen, hier het geval.
4.3.
Het door het Uwv in hoger beroep overgelegde rapport van longarts-somnoloog Pevernagie vormt evenmin aanleiding de bevindingen van Offermans niet te volgen. Pevernagie trekt de diagnose OSAS zoals die is gesteld door de longarts in twijfel, maar baseert zijn conclusies slechts op dossierstudie. Het rapport van Pevernagie vormt geen reden te twijfelen aan de diagnose van de behandelend specialist, die betrokkene heeft gezien.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.050,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.050,-;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven ten bedrage van van € 519,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) H. Spaargaren