ECLI:NL:CRVB:2020:2757
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake WAO-uitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn verzoek om terug te komen van een eerder besluit inzake zijn WAO-uitkering had afgewezen. Appellant had zich op 25 mei 1993 ziek gemeld en in 1994 was hem een uitkering geweigerd omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na verschillende procedures en verzoeken om herziening, heeft het Uwv in 2017 opnieuw een verzoek van appellant afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, wat appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft beslist om niet terug te komen op het besluit van 22 juli 1994. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Bovendien werd vastgesteld dat de Wet Amber, die mogelijk van toepassing zou kunnen zijn, niet relevant was voor de periode waarover appellant zijn aanvraag deed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv het griffierecht aan appellant moest vergoeden, maar dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.
De uitspraak werd gedaan door W.J.A.M. van Brussel, met V.M. Candelaria als griffier, en vond plaats op 30 oktober 2020.