ECLI:NL:CRVB:2020:2755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
Op 9 november 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die tot 1 januari 2014 als chauffeur werkte, meldde zich op 30 januari 2012 ziek. Het Uwv weigerde hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding op 6 september 2017, na een auto-ongeval, beëindigde het Uwv zijn recht op ziekengeld per 30 oktober 2017, omdat hij geschikt werd geacht voor bepaalde functies.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de arbeidskundige onderdelen van de functies niet meer ter beoordeling konden liggen. Hij stelde dat de functie van medewerker tuinbouw verouderd was en niet meer op de arbeidsmarkt voorkwam. Ook betwistte hij de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht het ziekengeld had beëindigd, omdat appellant geschikt was voor de functies die hem waren voorgehouden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de klachten van appellant niet werden ondersteund door objectieve medische gegevens. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.