ECLI:NL:CRVB:2020:2753
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-uitkering te beëindigen. Appellant, die sinds 2005 arbeidsongeschikt is, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2017 concludeerde het Uwv dat appellant niet langer recht had op de uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Amsterdam.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet langer als volledig arbeidsongeschikt kan worden beschouwd. Hij heeft medische informatie ingediend die zijn standpunt ondersteunt, maar de Raad oordeelt dat de verzekeringsarts zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen nieuwe gegevens zijn die de eerdere conclusies van het Uwv ondermijnen. De Raad bevestigt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de functies die aan appellant zijn voorgelegd, medisch geschikt zijn.
Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelt echter dat de procedure niet langer dan vier jaar heeft geduurd en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.