ECLI:NL:CRVB:2020:274
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor EZWb-functies na beëindiging van de Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld vanuit een situatie van werkloosheid, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering door het Uwv. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden, waarbij hij stelde dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren meegewogen en dat het Uwv te weinig rekening had gehouden met informatie van zijn behandelaars. De Raad oordeelde dat de in hoger beroep ingebrachte informatie geen nieuwe aanknopingspunten bood om het medisch oordeel van het Uwv te betwisten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellant geschikt was voor de geselecteerde EZWb-functies, ondanks zijn klachten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een deskundige en dat de hoger beroepen niet slagen.