ECLI:NL:CRVB:2020:2724
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 6 oktober 2014 ziek had gemeld met psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 6 november 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant had zich later opnieuw ziek gemeld met fysieke klachten en het Uwv had hem in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft de medische onderbouwing van het Uwv beoordeeld en vastgesteld dat appellant, ondanks zijn klachten, geschikt was voor de functie van productiemedewerker. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapporten geconcludeerd dat appellant belastbaar was, rekening houdend met zijn beperkingen. Appellant voerde aan dat zijn medische toestand niet was verbeterd en dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat de eerdere beoordelingen zorgvuldig waren en dat er geen nieuwe medische informatie was die de geschiktheid voor arbeid in twijfel trok.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellant per 23 oktober 2017 geen recht meer had op ziekengeld. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.100,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 172,- vergoeden.