ECLI:NL:CRVB:2020:2723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
19/2626 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die eerder een ZW-uitkering ontving, had haar uitkering zien beëindigen door het Uwv op basis van een beoordeling van haar geschiktheid voor de maatgevende arbeid. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geschikt werd geacht voor diverse functies, ondanks haar gezondheidsklachten. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zij meer beperkingen had dan door het Uwv werd aangenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat de door appellante ingebrachte psychiatrische expertise niet leidde tot een andere conclusie over haar geschiktheid voor de maatgevende arbeid. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat appellante geschikt was voor de maatgevende arbeid en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 2626 ZW

Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 mei 2019, 18/3766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.H. Beishuizen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. Stegmeijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel, die telefonisch heeft deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kapster en callcenter medewerkster voor in totaal 30,34 uur per week. Op 9 juni 2015 heeft zij zich vanuit de situatie waarin zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld met klachten op het gebied van het bewegingsstelsel. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 8 september 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 februari 2017 de ZW-uitkering van appellante per 22 maart 2017 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als kapster en callcenter medewerker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van
21 februari 2017 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard.
1.3.
Het Uwv heeft appellante vervolgens weer in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de WW. Appellante heeft zich op 19 september 2017 opnieuw ziek gemeld wegens depressieve klachten. In verband hiermee heeft zij op 1 maart 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 1 maart 2018 geschikt geacht voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, waaronder de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2018 de ZW-uitkering van appellante per 1 maart 2018 beëindigd.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 juni 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Appellante is gezien door de verzekeringsarts van het Uwv en er is informatie opgevraagd bij de behandelend sector. De door appellante in beroep ingebrachte medische informatie is bij de beoordeling betrokken. Voorts heeft de rechtbank met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad geoordeeld dat toegenomen beperkingen bij een
ZW-beoordeling niet behoeven te worden vastgelegd in een (nieuwe) Functionele Mogelijkhedenlijst om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. Wat betreft de inhoudelijke beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat de geschiktheid van appellante voor de maatgevende arbeid, zijnde eenvoudig en routinematig werk dat licht fysiek en mentaal niet belastend is, op overtuigende wijze is gemotiveerd. Bij de functies is sprake van deeltijd werk, waardoor de verminderde beschikbaarheid van vier uur per week geen problemen oplevert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom de behandelaar GGZ-arts H. Knegtering niet kan worden gevolgd in het standpunt dat het verrichten van de werkzaamheden in de maatgevende arbeid schadelijk zou zijn voor appellante haar gezondheid of contraproductief zou zijn voor de behandeling. Wat betreft de door appellante in beroep ingebrachte psychiatrische expertise van psychiater I.S. Hernandez-Dwarskasing van 5 februari 2019, waarin appellante aanvullend beperkt wordt geacht op het gebied van verdelen van aandacht en concentreren van aandacht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat in de maatgevende arbeid geen beroep wordt gedaan op de items concentreren en verdelen van de aandacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zij als gevolg van haar depressieve klachten en de ADHD meer beperkt is dan de artsen van het Uwv hebben aangenomen. Het verrichten van de functies is volgens appellante contraproductief voor de ingezette behandeling. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van een GZ-psycholoog J.F.L. Hendriksen, aangesloten bij HSK, van 15 april 2019, een brief van Knegtering van 15 juni 2019 en een brief met een toelichting op het rapport van HSK van de regiomanager P. Popelier van 12 juli 2019 overlegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Naar aanleiding van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt daaraan het volgende toegevoegd.
4.3.
De stelling van appellante dat er sprake is van aanvullende beperkingen op het gebied van verdelen en concentreren van aandacht wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 februari 2019 afdoende op de psychiatrische expertise gereageerd en gemotiveerd uiteengezet dat er in de geselecteerde functies geen beroep wordt gedaan op concentreren en verdelen van aandacht. Met de rechtbank wordt voorts geconcludeerd dat de psychiater in de door appellante ingebrachte psychiatrische expertise de beperkingen van appellante niet ernstiger inschat dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar dat zij deze anders kwalificeert.
4.4.
Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 8 augustus 2019 voldoende gemotiveerd dat die gegevens geen nieuwe informatie geeft ten aanzien van de depressieve klachten per datum in geding. De brief van Popelier van 12 juli 2019 biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.5.
Ook het standpunt van appellante dat werk contraproductief is voor de behandeling en zal leiden tot schade aan haar gezondheid wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 oktober 2018 inzichtelijk overwogen waarom in de beschikbare medische gegevens, waaronder de informatie van Knegtering, geen aanknopingspunten voor dat standpunt worden gevonden. De door appellante in hoger beroep overgelegde brief van Knegterling werpt daarop geen nieuw licht.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt ook het oordeel van de rechtbank over de geschiktheid voor de maatgevende arbeid gevolgd.
4.7.
De overwegingen in 4.2. tot en met 4.6. leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020.
(getekend) S. Wijna
De griffier is verhinderd te ondertekenen