ECLI:NL:CRVB:2020:2714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
18/2644 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die als thuishulp werkte, had zich op 19 oktober 2012 ziek gemeld en ontving aanvankelijk geen WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 december 2015, heeft het Uwv geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen, met als argument dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling.

De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat er wel degelijk sprake was van toegenomen beperkingen. De Raad heeft echter de conclusies van de verzekeringsarts en de rechtbank onderschreven, waarbij werd vastgesteld dat de psychische problematiek van appellante niet leidde tot zwaardere beperkingen dan eerder vastgesteld.

De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien appellante geen nieuwe medische gegevens had ingediend die haar standpunt konden onderbouwen. De eerdere diagnoses van haar behandelaars werden niet bevestigd door de psychiater van Psyon, die concludeerde dat de klachten van appellante niet zonder meer konden worden vertaald naar een psychiatrische stoornis. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

18.2644 WIA

Datum uitspraak: 30 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 april 2018, 17/4017 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als thuishulp voor 13,4 uur per week. Op 19 oktober 2012 heeft zij zich ziek gemeld. Uit de uitspraak van de Raad van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:588, volgt dat het Uwv op goede gronden met ingang van 17 oktober 2014 heeft geweigerd om aan appellante een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De belastbaarheid en beperkingen van appellante zijn toen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juni 2015. Op 15 april 2015 heeft appellante zich weer ziek gemeld. Zij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij beslissing op bezwaar van 5 oktober 2015 is de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet per 11 augustus beëindigd, omdat zij in staat werd geacht minstens één van in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies te verrichten.
1.2.
In geschil is de beslissing van het Uwv naar aanleiding van een melding van appellante bij het Uwv op 18 juli 2016 van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 december 2015. Bij besluit van 22 september 2016 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante op grond van artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA (de zogenoemde Amberregeling), alsnog een WIA-uitkering per 1 december 2015 toe te kennen. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 2 september 2016 ten grondslag. Deze arts acht de FML van 16 juni 2015 nog steeds geldig.
1.3.
Bij besluit van 26 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 september 2016 ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om een psychiatrische expertise te laten verrichten. Op 9 juni 2017 hebben psychiater drs. I. Visser en psycholoog MSc N. Rutte, beiden werkzaam bij Psyon, rapport uitgebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 21 juni 2017 geconcludeerd dat er minder beperkingen dienen te worden aangenomen dan opgenomen in de FML van 16 juni 2015 vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is voor het oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante onzorgvuldig of onjuist is verricht. De verzekeringsartsen hebben kennis genomen van de beschikbare medische informatie, hebben appellante zelf onderzocht en in verband met de door appellante gepresenteerde psychische klachten is er een psychiatrisch onderzoek en een psychodiagnostisch onderzoek naar ADHD verricht. Psychiater Visser van Psyon heeft als diagnose gesteld (op basis van de DSM-5 classificatie) ongespecificeerde aanpassingsstoornis, ander probleem verband houdend met werk of werkloosheid en ander probleem verband houdend met psychosociale omstandigheden. Daarbij heeft hij vermeld dat een aanpassingsstoornis in algemene zin is op te vatten als lichte problematiek die niet gepaard gaat met ernstige beperkingen. Psychiater Visser concludeert dat hij de door de behandelaar gehanteerde diagnoses van een bipolaire stoornis, een depressieve stoornis en ADHD binnen zijn onderzoek niet kan bevestigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens met inachtneming van de bevindingen van psychiater Visser van Psyon de belastbaarheid van appellante heroverwogen en een correctie (minder beperkingen) aangebracht in rubriek 1 van de FML. De rechtbank is van oordeel dat het expertiseonderzoek bij Psyon voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en het medisch oordeel voldoende is toegelicht. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 22 januari 2018 dat de psychiater van Psyon uitgebreid onderzoek heeft gedaan door middel van (sociaal biografische-, werk-) anamnese, dagverhaal, psychiatrisch- en aanvullend onderzoek en daarbij ook de psychiatrische voorgeschiedenis van appellante heeft betrokken. Psychiater Visser geeft ook een duidelijke toelichting over de weging van de door appellante geuite klachten. Hij motiveert in zijn beschouwing dat hij aanwijzingen heeft voor symptoomaggravatie en dat de klachten niet zonder meer vertaald mogen worden naar een psychiatrische stoornis.
Dat de behandelaars van appellante tot een andere visie komen geeft de rechtbank geen aanleiding tot twijfel aan het standpunt van het Uwv. De rechtbank ziet geen aanleiding een medisch deskundige in te schakelen. Appellante heeft voldoende de gelegenheid gekregen om alles naar voren te brengen om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten, bijvoorbeeld via nieuwe medische gegevens. De rechtbank is bovendien niet kunnen blijken van enige concrete aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van Psyon. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat appellante niet toegenomen beperkt is ten opzichte van de eerdere einde wachttijd-beoordeling. Gelet daarop wordt hier terecht niet toegekomen aan een beoordeling van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij met ingang van 1 december 2015 recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv en het onderzoek van Psyon zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat het medische oordeel voldoende is toegelicht. Er wordt voorbij gegaan aan het standpunt van PsyQ van 17 oktober 2017. Ten onrechte wordt opgemerkt dat PsyQ door zich uit te spreken over werkhervatting en arbeidsongeschiktheid, buiten het bestek van haar vakgebied is getreden. Het rapport van Psyon gaat voorbij aan de bipolaire stoornis en ADHD en levert andere conclusies op dan de behandelaars. Volgens PsyQ is sprake van ernstige lichamelijke en psychische klachten. Appellante verzoekt vanwege deze tegenstrijdigheden om een onafhankelijk deskundige te benoemen. In de FML is bij verschillende aspecten onvoldoende of helemaal geen rekening gehouden met haar beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Dat er een discrepantie is tussen de bevindingen van psychiater Visser van Psyon en de door de behandelaars gehanteerde diagnoses van bipolaire stoornis, depressieve stoornis en ADHD, is door de deskundige ook geconstateerd en benoemd in zijn rapport. Hij stelt dat de discrepantie mogelijk samenhangt met de context van zijn expertise, waarbij de nadruk vooral ligt op het objectiveren van klachten, terwijl binnen een behandelingssetting vooral gevaren wordt op de subjectieve beleving van de klachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van toepassing is artikel 55, eerste lid, onder b, sub 1, van de Wet WIA, dat als volgt luidt:
1. Indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan, ontstaat het recht op een WGA uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:
1°. de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid;
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellante met ingang van 1 december 2015 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 17 oktober 2014 in de zin van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.
4.3.
Uitgegaan moet worden van de beperkingen in de FML van 16 juni 2015, geldig vanaf 9 oktober 2014. Zie het rapport van de verzekeringsarts van 9 oktober 2014. Appellante is uitgevallen vanwege een hersenschudding en pijn aan rug na een val op 18 oktober 2012. Twee jaar later, ten tijde van de WIA-beoordeling, zijn er klachten aan de linker heup/been, tinnitus, depressieve stoornis, en ADD. Al deze klachten hebben geleid tot beperkingen in de FML.
4.4.
Beoordeeld moet worden of de medisch objectiveerbare beperkingen ten tijde van de WIA-beoordeling in 2014 zijn toegenomen, en zo ja, of deze voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. In geschil is niet of de beoordeling in 2014 juist was, maar of er sprake is van toegenomen beperkingen.
4.5
Volgens psycholoog Rutte scoort appellante positief op de symptomen van aandachtstekort. Het is niet mogelijk de diagnose ADHD te stellen, noch te verwerpen. Psychiater Visser heeft overwogen dat het onderzoek diverse inconsistenties toont en dat de klachtenpresentatie op meerdere punten atypisch is en niet passend bij bekende pathofysiologische patronen binnen de psychiatrie. De klachten van appellante kunnen daarom niet zonder meer vertaald worden naar een psychiatrische stoornis. De door de behandelaar gehanteerde diagnoses van een bipolaire stoornis, een depressieve stoornis en ADHD kunnen door Visser niet bevestigd worden.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft beoordeeld en voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de FML uit 2014 wordt onderschreven. Er is sprake van een milde psychische problematiek, die niet tot meer of zwaardere beperkingen leidt. De lichamelijke klachten zijn onveranderd. De tinnitus en de migraine leiden (evenals in 2014) niet tot specifieke beperkingen in de FML. Er is geen sprake van een situatie dat appellante geen benutbare mogelijkheden heeft. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat niet voldaan wordt aan de criteria om een urenbeperking aan te nemen.
4.7.
Het rapport van PsyQ van 17 oktober 2017 kan ook niet tot een ander oordeel leiden. Het betreft een korte afsluitingsbrief van een behandeltraject in 2016/2017. Appellante is blijkbaar haar afspraken wisselend nagekomen. Bij de afsluiting van de behandeling is medicatie voorgeschreven. De hier gestelde diagnoses zijn, zoals hiervoor onder 4.5 al overwogen, niet bevestigd door psychiater Visser.
4.8.
Er is onvoldoende aanleiding om een deskundige te benoemen. Appellante heeft in hoger beroep geen aanvullende medische stukken ingediend. Onduidelijk is waartoe de behandeling bij PsyQ heeft geleid. De overige medische stukken in het dossier, waaronder de ongedateerde brief van Amici psychologen –mogelijk van maart 2015– , zijn in de beoordeling betrokken, en geven geen blijk van dusdanig ernstige, miskende, klachten dat er aanleiding zou zijn voor benoeming van een deskundige.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst van het geding is er geen grond om het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade toe te wijzen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst af het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.M.M. Chevalier