ECLI:NL:CRVB:2018:588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
16/5719 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft appellante, werkzaam als thuishulp, zich op 19 oktober 2012 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek op 20 november 2014 vastgesteld dat appellante per 17 oktober 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 26 juni 2015. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat, met name haar psychische klachten en tinnitus. Het Uwv heeft echter betoogd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juni 2015 correct heeft opgesteld en dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat de medische situatie van appellante op de datum in geding overeenkomt met de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft terecht de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en de functies die door de arbeidsdeskundige zijn geselecteerd, zijn in medisch opzicht geschikt bevonden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/5719 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
28 juli 2016, 15/3175 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling
tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere gegevens in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante was werkzaam als thuishulp voor 13,4 uur per week. Op 19 oktober 2012 heeft appellante zich ziek gemeld. Bij besluit van 20 november 2014 heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat voor appellante per
17 oktober 2014 (de datum in geding) geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 november 2014 is bij besluit van
26 juni 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Het beroep tegen het besluit van 26 juni 2015 heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 15 juni 2015 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de klachten die appellante stelt te hebben, hebben geleid tot de beperkingen zoals die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juni 2015 zijn weergegeven. In de nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 augustus 2015,
23 december 2015, 19 januari 2016 en 23 februari 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende en inzichtelijk toegelicht waarom de klachten van appellante hebben geleid tot de beperkingen zoals die zijn vastgelegd in de FML van 16 juni 2015 en waarom er niet meer beperkingen zijn aangenomen. In deze rapporten tezamen is sprake van een voldoende deugdelijke motivering die de conclusie kan dragen dat de klachten van appellante niet zodanig zijn dat aanleiding bestond meer beperkingen aan te nemen. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 18 juni 2015 een toelichting heeft gegeven bij de verschillende signaleringen die in de geselecteerde functies voorkomen. Met de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de voor de schatting geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante en haar beperkingen niet te boven gaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat ook de arbeidskundige grondslag juist is en dat de WIA-uitkering terecht is geweigerd met ingang van
17 oktober 2014. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is het Uwv te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding.
3.1
Appellante heeft in hoger beroep het standpunt naar voren gebracht dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat en niet juist zijn beoordeeld met name voor wat betreft haar psychische klachten en de tinnitus. De stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in de FML reeds beperkingen zijn aangenomen voor een sombere stemming en ADD waarin onrust en chaos worden begrepen volstaat voor wat betreft de diagnose bipolaire stoornis type II niet. Appellante heeft haar verzoek om een deskundige te benoemen herhaald. Appellante heeft tevens gesteld dat de geselecteerde functies voor haar niet passend zijn omdat er veelal sprake is van een overschrijding van haar belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft er op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met name in de beroepsprocedure inzichtelijk heeft besproken dat de FML van 16 juni 2015 een juiste weergave is van de beperkingen die appellante ondervindt. Tevens heeft het Uwv gesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 18 juni 2015, 14 augustus 2015 en 4 januari 2016 de verschillende signaleringen bij de geselecteerde functies gemotiveerd heeft besproken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv is voldoende zorgvuldig geweest. Ter vaststelling van de beperkingen van appellante heeft de verzekeringsarts dossieronderzoek verricht en appellante op het spreekuur van 9 oktober 2014 lichamelijk en psychisch onderzocht. Bij het lichamelijk onderzoek is ook gekeken naar de functie van de heup en het linkerbeen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante in bezwaar ingezonden gegevens meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er argumenten zijn om de voor appellante vastgestelde belastbaarheid op het punt werken in structureel lawaai bij te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de nadere rapporten van 13 augustus 2015, 23 december 2015, 19 januari 2016 en 23 februari 2016 toegelicht waarom de klachten van appellante hebben geleid tot de beperkingen zoals die zijn vastgelegd in de FML van 16 juni 2015 en waarom er niet meer beperkingen zijn opgenomen.
4.2.
De aangevoerde gronden vormen een herhaling van de gronden die appellante in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben op basis van hun onderzoek vastgesteld dat de in de medische stukken van behandelaars beschreven psychische en lichamelijke problematiek op de datum in geding overeen komt met hun eigen bevindingen. Dit standpunt wordt onderschreven. De brief van 17 oktober 2017 van PsyQ beslaat de periode 27 december 2016 tot en met 17 oktober 2017 en ziet niet op de datum in geding. Aangezien er voldoende eenduidige informatie beschikbaar is over de medische situatie op de datum in geding en er geen twijfel is over de daarbij horende beperkingen, bestaat er geen aanleiding voor benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 16 juni 2015 is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de functies die door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, in medisch opzicht geschikt zijn. Dit is inzichtelijk gemotiveerd in de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Het verlies aan verdienvermogen wordt op grond van die functies bepaald op minder dan 35%.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen plaats, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS