ECLI:NL:CRVB:2020:2705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
18/1280 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening voor badkamer op eerste verdieping

Op 4 november 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, geboren in 1932, die een aanvraag had ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De aanvraag betrof de aanleg van een badkamer met toilet op de eerste verdieping van haar woning. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de aanleg van een badkamer in de situatie van appellante algemeen gebruikelijk is. Deze afwijzing werd door de rechtbank Noord-Holland in een eerdere uitspraak op 23 januari 2018 onderschreven, waarbij het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond werd verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand werden gelaten.

Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag voor de badkamer gerechtvaardigd was, omdat de bestaande douchevoorziening als afgeschreven werd beschouwd en de vervanging daarvan algemeen gebruikelijk is. De Raad heeft de overige stellingen van appellante, die niet nader waren onderbouwd, onbesproken gelaten. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

18.1280 WMO15

Datum uitspraak: 4 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2018, 17/1388 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Janszen en haar zoon [naam zoon] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.C. Legematen en mr. Y.J.M. Pijnaker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1932, heeft verschillende fysieke beperkingen. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in de vorm van de aanleg van een badkamer met toilet op de eerste verdieping.
1.2.
Bij besluit van 6 september 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 januari 2017 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de aanleg van een badkamer met toilet in de situatie van appellante algemeen gebruikelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het de afwijzing van de aanvraag om een extra toilet betreft, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten en bepaald dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank heeft, kort samengevat, overwogen dat het college de aanvraag om een badkamer op de eerste verdieping heeft kunnen afwijzen. Appellante heeft niet betwist dat de bestaande douchevoorziening is afgeschreven en de vervanging van een afgeschreven woonvoorziening is algemeen gebruikelijk.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan de afwijzing van de aanvraag ligt ten grondslag dat de aanleg van de badkamer algemeen gebruikelijk is voor appellante en dat zij daarom niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. De rechtbank heeft dit standpunt van het college onderschreven. Nu appellante tegen dit oordeel van de rechtbank geen gronden heeft aangevoerd, slaagt het hoger beroep niet. De overige stellingen van appellante die zij niet nader heeft onderbouwd, kunnen onbesproken blijven.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Bakker