ECLI:NL:RBNHO:2018:315

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1388
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleid inzake afwijzing aanvragen voor vervanging van woonvoorzieningen onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een woningaanpassing, specifiek de aanleg van een douchegelegenheid en een tweede toilet op de eerste verdieping van haar woning, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de bestaande douchevoorziening, die al 40 jaar oud was, niet voor compensatie in aanmerking kwam omdat deze als afgeschreven werd beschouwd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2017 heeft eiseres haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij slecht ter been is en dat de huidige voorzieningen in haar woning niet voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende gemotiveerd had gereageerd op de noodzaak van een tweede toilet en dat er niet adequaat onderzoek was gedaan naar de bereikbaarheid van de tweede verdieping. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de afwijzing van het tweede toilet betreft, maar heeft de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat het gebruik van een postoel voor eiseres acceptabel werd geacht.

Wat betreft de douchegelegenheid oordeelde de rechtbank dat het beleid van het college om aanvragen voor afgeschreven voorzieningen af te wijzen niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat de bestaande douchevoorziening als afgeschreven kon worden beschouwd en dat de aanvraag voor vervanging niet in aanmerking kwam voor vergoeding onder de Wmo 2015. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op €1.002 zijn begroot, en heeft bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van €46 door verweerder moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/1388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.J.M. Janszen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: Y. Pijnaker en J. Boot).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) niet in aanmerking komt voor de aangevraagde woningaanpassing, een badkamer met toilet op de eerste etage.
Bij besluit van 31 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres, geboren in [#] , is slecht ter been. Zij heeft zeer forse artrotische klachten, met name in handen en knieën. Bovendien heeft zij aan beide zijden een heupprothese.
1.2
Eiseres woont al circa veertig jaar in de huidige huurwoning. Haar echtgenoot heeft veertig jaar geleden op de tweede etage een douchecabine geplaatst. Reeds in 2008 was die douchecabine niet meer bruikbaar; eiseres waste zich toen aan de wastafel op de eerste verdieping. Inmiddels zijn zowel de douchecabine als de wastafel verstopt en daardoor niet te gebruiken. De verhuurder weigert dit te verhelpen. In de woning bevindt zich op de begane grond een toilet.
Eiseres wordt door de wijkverpleging in de keuken gewassen en maakt gebruik van de douche bij verpleeghuis [verpleeghuis] . Zij maakt ’s nachts in de slaapkamer op de eerste verdieping gebruik van een postoel.
Eiseres heeft verweerder verzocht om een maatwerkvoorziening in de vorm van de aanleg van een douchegelegenheid en tweede toilet op de eerste etage.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit op verschillende gronden gebaseerd. Ter zitting is namens verweerder aangegeven dat de voorzienbaarheid en het verhuisprimaat niet langer als afwijzingsgrond worden gehandhaafd.
Uit het advies van de Commissie bezwaarschriften, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, volgt dat op grond van artikel 4.2.2 van de Uitvoeringsregels vervanging van een woonvoorziening die ten tijde van het onderzoek is afgeschreven, algemeen gebruikelijk is. Aangezien de bestaande douchecabine 40 jaar oud is en een afschrijvingstermijn van 25 jaar wordt gehanteerd, komt vervanging van de bestaande douchegelegenheid niet voor compensatie vanuit de Wmo 2015 in aanmerking. Ten overvloede heeft de commissie opgemerkt dat een badkamer in een woning algemeen gebruikelijk is, zodat iedereen deze zelf moet bekostigen. Indien een algemeen gebruikelijke voorziening met aanpassingen een adequate oplossing biedt voor een bepaald probleem, komen alleen de specifieke aanpassingen in aanmerking voor een vergoeding. Een specifieke aanpassing is bijvoorbeeld een douchestoel in de douche.
3. Eiseres heeft ter zitting, anders dan in het beroepschrift, erkend dat de douchecabine op de tweede etage 40 jaar oud is. Verweerder is er echter aan voorbij gegaan dat in de woning die eiseres bewoont een douchevoorziening op de eerste verdieping niet algemeen gebruikelijk is. Bovendien is onvoldoende onderzoek gedaan omdat niet is nagegaan of de tweede verdieping met een traplift is te bereiken. Eiseres betwist dat dat het geval is; de trap is daar te smal voor.
4.1
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiseres betrekking heeft op de aanleg van een douchegelegenheid en een tweede toilet op de eerste verdieping. Op beide voorzieningen had verweerder daarom gemotiveerd moeten beslissen. Noch in het primaire besluit, noch in het bestreden besluit wordt echter uitdrukkelijk ingegaan op de noodzaak van een tweede toilet; er wordt slechts gesproken over ‘badkamer’ in het algemeen en over de douchegelegenheid in het bijzonder. Gezien dit motiveringsgebrek zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder de afwijzing van het tweede toilet alsnog gemotiveerd. In het navolgende wordt beoordeeld of gezien die motivering de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.
4.2
In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat de woning op de begane grond beschikt over een toilet en dat niet gesteld of gebleken is dat de postoel die eiseres ’s nachts gebruikt niet (meer) adequaat is. Ter zitting is namens eiseres aangegeven dat het gebruik van een postoel niet voldoet, omdat deze stinkt.
Ervan uitgaande dat eiseres ’s nachts niet (tijdig) het toilet beneden kan bereiken – verweerder heeft dat niet betwist – acht de rechtbank deze, alsnog in beroep gegeven motivering afdoende. Hoewel begrijpelijk is dat de voorkeur van eiseres niet uitgaat naar het gebruik van een postoel voor toiletbezoek, kan dit toch van haar worden gevergd (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:3064). Medische redenen die daaraan in de weg staan zijn namelijk gesteld noch gebleken. De rechtsgevolgen van het op dit punt vernietigde besluit kunnen daarom in stand blijven.
4.3
Ten aanzien van de douchegelegenheid overweegt de rechtbank als volgt. Naast de Wmo 2015 zijn eveneens van toepassing de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Haarlem (hierna: de Verordening) en de Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2016. Op grond van artikel 4.2.2 van de Uitvoeringsregels wordt een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor een woonvoorziening, die blijkt te zijn afgeschreven ten tijde van het onderzoek, afgewezen. De rechtbank acht dit beleid van verweerder niet onredelijk. Dat de bestaande douchevoorziening is afgeschreven, is niet betwist, zodat verweerder in beginsel de aanvraag had mogen afwijzen. Eén van de aspecten die bij vervanging daarvan aan de orde moeten komen is op welke plek in de woning de nieuwe douchegelegenheid wordt geplaatst. Dat is niet anders bij personen zonder medische beperkingen. Vergoeding in dit geval op basis van de Wmo 2015 zou betekenen dat eiseres bevoordeeld wordt ten opzichte van personen zonder beperkingen. Daarbij speelt een rol dat – zo bleek ter zitting – een standaard douchevoorziening op de eerste verdieping voldoende is. Verweerder had daarom niet behoeven te onderzoeken of de tweede verdieping voor eiseres bereikbaar is of bereikbaar is te maken. De beroepsgrond die ziet op de afwijzing van de douchevoorziening slaagt daarom niet.
5. Omdat het bestreden besluit wordt vernietigd, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten, aan de zijde van eiseres begroot op €1.002 (1 punt voor het beroepschrift en de behandeling ter zitting, waarde per punt € 501, gemiddeld gewicht). Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat de (ongemotiveerde) afwijzing van het tweede toilet betreft;
  • laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op € 1.002;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Auwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.