In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant was het niet eens met de eerdere beslissing van het Uwv en had hoger beroep ingesteld. De Raad had eerder op 5 september 2019 een tussenuitspraak gedaan, waarin het Uwv werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op 14 november 2019 heeft het Uwv aan de appellant medegedeeld dat hij met ingang van 23 november 2015 als arbeidsongeschikt wordt aangemerkt en dat hij ongewijzigd recht heeft op ziekengeld. Hiermee is volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van de appellant.
De Centrale Raad van Beroep constateert dat er feitelijk geen geschil meer bestaat tussen partijen, aangezien het Uwv de appellant heeft gegeven waar hij om vroeg. Het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De Raad heeft echter wel aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.575,-. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten voor verleende rechtsbijstand in zowel de beroepsprocedure als het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door rechter E.W. Akkerman, in aanwezigheid van griffier D.S. Barthel, en is openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.