ECLI:NL:CRVB:2020:2689
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde kinderalimentatie
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 9 november 2009 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Het college had besloten om de bijstand over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 juli 2015 te herzien en een bedrag van € 9.362,40 terug te vorderen, omdat appellante had nagelaten om kinderalimentatie, die zij ontving van haar ex-partner, te melden.
De Raad oordeelt dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door de ontvangen kinderalimentatie niet te melden. Appellante had moeten begrijpen dat deze inkomsten van invloed waren op haar recht op bijstand. De Raad wijst erop dat het college niet verplicht was om haar te informeren over de gevolgen van de kinderalimentatie voor haar bijstandsrecht. Appellante heeft ook geen overtuigend bewijs geleverd voor haar beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen toezeggingen van het college zijn gedaan die haar vertrouwen konden wekken dat de bijstand niet zou worden herzien.
Ten aanzien van de terugvordering stelt de Raad vast dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De omstandigheden die appellante aanvoert, zoals het lange onderzoek en haar financiële situatie, zijn niet voldoende om te concluderen dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar heeft. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.