ECLI:NL:CRVB:2020:2688
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor maandelijkse kosten bewindvoering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van bewindvoering. Appellant, die onder bewind was gesteld, had via zijn bewindvoerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor zowel de aanvangskosten als de maandelijkse kosten van bewindvoering. Het college van burgemeester en wethouders van Breda had echter de aanvraag voor de maandelijkse kosten over de periode van 24 november 2017 tot 15 december 2017 afgewezen, omdat deze kosten waren gemaakt voordat de aanvraag was ingediend. Appellant maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de aanvraag voor bijstand voor de eerder gemaakte kosten alsnog zou worden goedgekeurd. De Raad overwoog echter dat volgens vaste rechtspraak geen bijzondere bijstand kan worden verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat er dergelijke bijzondere omstandigheden waren. De Raad bevestigde dat appellant op de hoogte had moeten zijn van de noodzaak om tijdig een aanvraag in te dienen, gezien zijn verzoek om beschermingsbewind. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.