ECLI:NL:CRVB:2020:268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
17/3676 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en medische beoordelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1978, heeft meerdere aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, die telkens zijn afgewezen op basis van de medische beoordelingen van het Uwv. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere besluiten te herzien. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten sinds 1997 zijn toegenomen en dat er sprake is van een cognitieve stoornis, maar het Uwv heeft bevestigd dat de eerdere beoordelingen correct zijn en dat er geen reden is om deze te herzien. De Centrale Raad van Beroep heeft de rechtbank gevolgd in haar oordeel en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische inzichten zijn die de eerdere besluiten in twijfel trekken, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.3676 WAJONG

Datum uitspraak: 30 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2017, 16/2701 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Ü. Ogüt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Van appellant zijn op 9 december 2019 en 16 december 2019 nadere stukken ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ogüt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [datum in] 1978, heeft met een door het Uwv op 25 juni 2009 ontvangen formulier een laattijdige aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 1998. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek gedaan. De verzekeringsarts heeft mede op basis van verkregen informatie van de behandelaars vastgesteld dat appellant sinds zijn veertiende jaar bekend is met epilepsie, waarvoor hij medicatie krijgt, en dat bij hem hersenoperaties zijn uitgevoerd in 1997 en in 2006. De verzekeringsarts heeft de voor appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar geldende beperkingen vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst van 27 juli 2009. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant met zijn beperkingen in staat was om op zijn zeventiende jaar met eenvoudig productiewerk het minimumloon te verdienen. Bij besluit van 24 augustus 2009 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen. Hiertegen heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 13 september 2013 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Bij die aanvraag is onder meer informatie van epilepsiecentrum Kempenhaege van 12 maart 2008 overgelegd. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangedragen, zodat geen aanleiding bestaat om de verzekeringsgeneeskundige beoordeling uit 2009 te wijzigen. Ook blijkt volgens deze verzekeringsarts uit de meegezonden informatie niet dat sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling. Bij besluit van 16 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 januari 2014, heeft het Uwv de aanvraag van 13 september 2013 afgewezen.
1.3.
Op 11 september 2014 heeft het Uwv een derde aanvraag om een Wajong-uitkering van appellant ontvangen. Hierbij heeft appellant onder meer te kennen gegeven dat hij last blijft houden van epilepsieaanvallen en dat hij van 1998 tot 2002 heeft gewerkt als zelfstandig ondernemer. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Bij besluit van 24 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juni 2015, heeft het Uwv onder verwijzing naar de besluiten van 24 augustus 2009 en 16 oktober 2013, de aanvraag afgewezen.
1.4.
Met een op 13 oktober 2015 door het Uwv ontvangen formulier heeft appellant een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Hierbij heeft appellant vermeld nog steeds last te hebben van epilepsieaanvallen. Een verzekeringsarts heeft vastgesteld dat bij deze aanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd die een ander licht werpen op de eerdere beoordelingen. De verzekeringsarts heeft in overleg met een arbeidsdeskundige ook geconcludeerd dat bij appellant op zijn achttiende jaar sprake is van arbeidsvermogen en hij om die reden geen aanspraak kan maken op een uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, zoals die sinds 1 januari 2015 geldt (Wajong 2015). Bij besluit van 9 november 2015 heeft het Uwv de aanvraag onder verwijzing naar de besluiten van 24 augustus 2009, 28 januari 2014 en 3 juni 2015 afgewezen, voor zover de aanvraag moet worden opgevat als een verzoek om van deze eerdere besluiten terug te komen. Voorts heeft het Uwv bij dit besluit de aanvraag afgewezen, voor zover deze aanvraag moet worden gezien als een verzoek om toekenning van een uitkering op grond van hoofdstuk 1A van de Wajong 2015.
1.5.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 november 2015 heeft het Uwv bij besluit van 28 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, waarin is geconcludeerd dat de verergerde psychische gesteldheid van appellant na een psychotische episode in 2011 heeft plaatsgevonden, 15 jaar na het bereiken van de achttienjarige leeftijd. Overigens is ook geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om van de eerdere besluiten terug te komen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er evenmin argumenten om voor de toekomst terug te komen van de eerdere besluiten. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in samenspraak met een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant op zijn achttiende jaar arbeidsvermogen had en niet in de vijf jaar daarna alsnog kon worden aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1A van de Wajong 2015. Per 2 oktober 1997 was in verband met de hersenoperatie weliswaar sprake van toegenomen beperkingen, maar die situatie was niet duurzaam omdat na de operatie de klachten afnamen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen. Volgens de rechtbank is er (kort gezegd) geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die zien op de medische situatie van appellant op [datum in] 1996, de datum waarop appellant achttien jaar is geworden. Over de regeling van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na de datum waarop appellant achttien jaar is geworden heeft de rechtbank overwogen dat de gestelde verslechtering van de medische situatie van appellant zich ruim na de periode van vijf jaar heeft voorgedaan. Volgens de rechtbank blijkt uit de overgelegde informatie van de neuroloog niet dat de eerdere besluiten als onjuist moeten worden aangemerkt, zodat ook geen aanleiding bestaat om deze voor de toekomst te herzien. De rechtbank heeft ten slotte afgezien van een inhoudelijke beoordeling van de aanspraken van appellant op grond van de Wajong 2015, omdat de aanvraag van appellant daar niet toe strekte.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat sprake is van nieuwe feiten, omdat zijn klachten vanaf 1997 in ernstige mate zijn toegenomen. De vijf functies die in het kader van de eerste aanvraag van appellant in 2009 zijn geselecteerd kan appellant daarom niet uitvoeren. Verder heeft appellant aangevoerd dat inmiddels sprake is van een cognitieve stoornis. Het Uwv heeft naar zijn mening onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische klachten. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft appellant informatie overgelegd van zijn behandelaars.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De op 16 december 2019 van appellant ontvangen informatie wordt, gelet op het bepaalde in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, niet in de overwegingen betrokken. Niet is gebleken dat die informatie niet eerder van de huisarts had kunnen worden verkregen.
4.2.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de aan de aanvraag ten grondslag gelegde medische informatie geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden inhoudt ten aanzien van de relevante datum van [datum in] 1996, de datum waarop appellant achttien jaar is geworden en het daaraan voorafgaande moment dat appellant zeventien werd. Evenmin verschaft die medische informatie nieuwe inzichten over de medische situatie van appellant in de vijf jaren na [datum in] 1996. Gelet hierop heeft het Uwv hierin geen aanleiding hoeven zien van de eerdere beoordelingen terug te komen. Van een evidente onredelijkheid is voorts niet gebleken.
4.2.2.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn standpunt dat er geen aanleiding is de eerdere medische beoordelingen als onjuist aan te merken. Met de beperkingen die voortvloeien uit de epileptische aandoening van appellant is bij de eerdere beoordelingen rekening gehouden. Appellant is in verband met het risico van incidentele aanvallen onder meer beperkt geacht voor excessief zwaar werk, omgaan met conflicten en werk onder gevaarzettende omstandigheden. Rekening houdend met deze beperkingen zijn destijds functies voor appellant geselecteerd. De aanwezige medische gegevens bieden geen steun voor de stelling van appellant dat op zeventien- en achttienjarige leeftijd al sprake was van psychische en cognitieve problematiek en dat in verband hiermee verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Evenmin blijkt uit die gegevens een blijvende toename van de beperkingen in de vijf jaren nadien. Gelet hierop is er op goede gronden geen aanleiding gezien om voor de toekomst terug te komen van de eerder genomen besluiten.
4.3.
Appellant heeft ter zitting te kennen gegeven dat het hoger beroep zich niet richt tegen het door de rechtbank over hoofdstuk 1A van de Wajong 2015 gegeven oordeel.
4.4.
Gelet op 4.2.1 en 4.2.2 slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
4.5.
Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) A.L. Abdoellakhan