ECLI:NL:CRVB:2020:2678
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op AOW-pensioen wegens niet-verzekerde periode en niet-ontvankelijkheid bezwaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een AOW-pensioen ontving, had bezwaar gemaakt tegen een korting op zijn pensioen die verband hield met schuldig nalatig verklaringen van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over het niet betalen van premies voor de volksverzekeringen. De Svb had vastgesteld dat de appellant over een periode van 1989 tot en met 1992 schuldig nalatig was en had de korting op het pensioen berekend op basis van deze verklaringen. De appellant stelde dat hij in de periode in geschil een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, ondanks zijn uitschrijving uit de Nederlandse bevolkingsadministratie en zijn verblijf in Brazilië.
De Raad oordeelde dat de Svb de korting op het ouderdomspensioen correct had berekend en dat het bezwaar van de appellant tegen de schuldig nalatig verklaring terecht niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De Raad concludeerde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij in de periode van 1992 tot 2011 verzekerd was voor de AOW. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de appellant in die periode niet verzekerd was, en de Raad bevestigde deze conclusie. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.