ECLI:NL:CRVB:2020:2658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de korting op het salaris van een ambtenaar wegens ongeschiktheid door ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, werkzaam bij de Gemeenschappelijke regeling DDFK-gemeenten, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân, dat een korting van 10% op zijn salaris had toegepast wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als gevolg van ziekte of gebrek. De appellant was sinds 2 november 2017 uitgevallen door psychische klachten en had bezwaar gemaakt tegen de salarisverlaging, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard door het college.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de ziekmelding van de appellant niet het gevolg was van buitensporige werkomstandigheden, maar eerder van een subjectieve beleving van de appellant. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat er sprake was van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. De Raad benadrukte dat de appellant de objectieve omstandigheden van zijn werk niet had kunnen onderbouwen als buitensporig, ondanks zijn verwijzingen naar psychosociale factoren en eerdere ervaringen met een leidinggevende. De Raad concludeerde dat de combinatie van de reorganisatie en de werkdruk niet als buitensporig kon worden aangemerkt en dat de werkgever voldoende maatregelen had genomen om de appellant te beschermen tegen contact met de betrokken leidinggevende.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier M. Buur.