ECLI:NL:CRVB:2020:2630
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die zich ziek had gemeld met pijn- en vermoeidheidsklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van behandelend artsen was meegenomen in de beoordeling.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen, waaronder het Syndroom van Tietze, niet adequaat waren beoordeeld. Ze voerde aan dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschreden en dat er een schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.