ECLI:NL:CRVB:2020:263
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag aan een ambtenaar wegens plichtsverzuim en beschuldigingen van valsheid in geschrifte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een ambtenaar die sinds 2008 in dienst was bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. De ambtenaar kreeg in juni 2015 een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd vanwege plichtsverzuim in het kader van haar re-integratie. Dit besluit werd genomen na een ziekmelding door haar partner en leidde tot een hoorzitting waarin beschuldigingen van vervalsing van e-mail door een collega naar voren kwamen. De minister heeft een onderzoek laten uitvoeren door Bureau Integriteit B.V. (BING), dat geen aanwijzingen voor manipulatie of vervalsing vond. De ambtenaar heeft de beschuldiging niet ingetrokken, wat leidde tot de conclusie dat haar gedrag als plichtsverzuim kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de straf van voorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim, mede gezien eerdere plichtsverzuim van de ambtenaar. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om proceskostenveroordeling af.