In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. N.A.P. Heesterbeek, tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellant met ingang van 13 oktober 2016 geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Tijdens de procedure heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellant alsnog gegrond werd verklaard en het ziekengeld werd voortgezet. Appellant was van mening dat de nieuwe beslissing niet volledig tegemoetkwam aan zijn hoger beroep, omdat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende was aangepast. Hij vreesde dat dit negatieve gevolgen zou hebben voor zijn toekomstige WIA-aanvraag.
De Raad overwoog dat, hoewel appellant een procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling, de gewijzigde beslissing op bezwaar ertoe had geleid dat appellant gedurende de maximale termijn van 104 weken ziekengeld ontving. Hierdoor had een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit voor appellant geen feitelijke betekenis meer. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.362,50 bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 170,- vergoeden. De uitspraak werd gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier G.S.M. van Duinkerken.