ECLI:NL:CRVB:2020:2576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na zelfontslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op de WW-uitkering van appellante, die zelf ontslag had genomen. Appellante ontving sinds 22 februari 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en was vanaf 15 september 2017 werkzaam als winkelmedewerkster. Na een functioneringsgesprek op 8 december 2017 heeft appellante op 11 december 2017 haar ontslag ingediend, wat door de werkgever werd goedgekeurd. Het UWV legde een korting van € 1.241,12 op de WW-uitkering op, omdat appellante verwijtbaar werkloos was geworden door zelf ontslag te nemen zonder dringende redenen.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het UWV ongegrond. Appellante had niet aangetoond dat er reële en begrijpelijke bezwaren waren tegen de voortzetting van haar dienstbetrekking. In hoger beroep voerde appellante aan dat het initiatief tot ontslag van de werkgever was uitgegaan en dat haar psychische kwetsbaarheid niet voldoende was erkend. Het UWV verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante zelf ontslag had genomen en dat er geen dringende redenen waren om dit ontslag niet te verantwoorden. De Raad bevestigde dat appellante in overwegende mate verantwoordelijk was voor haar werkloosheid en dat de opgelegde maatregel door het UWV terecht was toegepast. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.