ECLI:NL:CRVB:2020:2575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
19/2774 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering na psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1979, ontving een uitkering op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet, later voortgezet in een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, wat heeft geleid tot een verlaging van zijn Wajong-uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dat hij niet in staat is om te werken vanwege psychische en lichamelijke klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zijn standpunt onderbouwt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant correct hebben ingeschat en dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in staat is om minimaal vier uur per dag te werken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Wajong-uitkering van appellant terecht is verlaagd.

Uitspraak

19 2774 WAJONG

Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 mei 2019, 18/402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Duurtsema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Duurtsema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1979, heeft in verband met zeer licht verminderde
intelligentie en rugklachten een uitkering op grond van de
Algemene arbeidsongeschiktheidswet ontvangen, die later is voortgezet in een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 5 april 2016 heeft het Uwv aan appellant kenbaar gemaakt dat zijn vermogen om te werken zal worden beoordeeld. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 mei 2017 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan zijn Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 zal worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 4 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat een zorgvuldige medische beoordeling heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellant gezien op het spreekuur, waarbij een anamnese is afgenomen en een lichamelijk en observerend psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd, waaronder het verslag van de hoorzitting. De rechtbank is niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de klachten en beperkingen van appellant, waaronder de zeer licht verstandelijke beperking, artritis en aspecifieke chronische rugpijn. Volgens de rechtbank is voldoende inzichtelijk gemotiveerd welke (te objectiveren) beperkingen hieruit voorkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat er geen medisch objectiveerbare inhoudelijk argumenten zijn die de stelling van appellant dat hij niet tot werken in staat is, onderbouwen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen consistentie tussen de ernst van de ervaren belemmeringen en de geobjectiveerde stoornissen op basis van ziekte of gebrek. Er is dan ook geen reden waarom appellant niet in staat zou zijn één uur aangesloten te werken. Ook is er geen reden waarom appellant niet minimaal vier uur per dag kan werken, nu hij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet. Voorts ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant de taak 'afbramen' kan verrichten. De taak is relatief eenvoudig en is goed gestructureerd wat betreft inhoud met een duidelijk begin en einde. Er is een productieleider in de buurt die appellant in voldoende mate kan ondersteunen en aansturen tijdens het werk. Er is bij deze taak geen sprake van een hoog handelingstempo of gedwongen tempo. Daarnaast is het relatief fysiek licht belastende arbeid, waarbij appellant naar eigen behoefte kan zitten of staan. Het is een taak die voorgedaan wordt en daarna stapsgewijs zelf wordt gedaan, waarbij een reeds afgebraamd voorwerp als voorbeeld kan dienen. Van verdergaande beperkingen ten aanzien van begeleiding is de rechtbank niet gebleken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat appellant zijn stelling dat hij bepaalde verbale informatie wel kan opslaan, maar zonder visuele input niet kan oproepen, in beroep niet met (nieuwe) medische verklaringen heeft onderbouwd. De rechtbank acht de geldigheid van het rapport uit 1997, waar dit volgens appellant uit blijkt, vanwege het tijdsverloop verstreken. Bovendien is begeleiding (onder andere door een jobcoach) ook nog mogelijk en kunnen veiligheidsvoorschriften in de taak gevisualiseerd worden. Voorts twijfelt de rechtbank niet aan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. Dat appellant niet is staat is om afspraken na te komen of zelfstandig te functioneren is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. In de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten is naar het oordeel van de rechtbank aldus inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd dat appellant duurzaam arbeidsvermogen heeft.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij geen arbeidsvermogen heeft, zodat hij
met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet in staat is een taak (zoals afbramen) uit te oefenen, hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, hij niet één uur aaneengesloten kan werken en niet in staat is om ten minste vier uur per dag te worden belast met arbeid.
3.1.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak en de uitspraak
van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant
op 1 januari 2018 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellant voldoet aan de voorwaarden dat hij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur dan wel hij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft
aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank zoals onder 2 weergegeven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant geen (medische) informatie overgelegd die zijn standpunt
onderbouwt dat hij geen taak kan verrichten en niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, niet één uur aaneengesloten zou kunnen werken en geen vier uur per dag belastbaar is.
4.5.
Appellant heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij psychische klachten heeft, dat hij
eerder daarvoor is behandeld en opnieuw op een wachtlijst staat voor behandeling. Hij stelt dat hij vanwege de combinatie van reumatische, lichamelijke en psychische klachten geen arbeidsvermogen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
6 december 2017 overtuigend uiteengezet dat de licht verstandelijke beperking, artritiden en de aspecifieke rugklachten het ervaren onvermogen van cliënt niet verklaren. Op basis van de geobjectiveerde aandoeningen is er geen reden om aan te nemen dat appellant niet in staat zou zijn om één uur aaneengesloten te werken. Ook kan appellant minimaal vier uur per dag werken omdat geen sprake is van een geobjectiveerde aandoening die leidt tot een verminderd basaal energetisch vermogen, er geen indicatie tot preventie is noch sprake van een verminderde beschikbaarheid vanwege therapie. Ook is onvoldoende gebleken dat appellant bepaalde informatie die hij nodig heeft voor het uitvoeren van een taak niet kan oproepen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het rapport uit 1997 daartoe onvoldoende zwaarwegend is, nu de geldigheidsduur daarvan inmiddels ruim verstreken is. Dat de echtgenote van appellant naar zijn zeggen veel regelt en voor ondersteuning zorgt, leidt evenmin tot een ander oordeel. Een noodzaak voor ondersteuning of begeleiding hoeft niet in de weg te staan aan het aannemen van arbeidsvermogen in de zin van de Wajong. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door appellant beschreven psychische klachten niet geobjectiveerd kunnen worden, nu deze niet met (medische) stukken worden onderbouwd. Ook overigens bieden de gedingstukken geen steun voor de stelling van appellant dat hij op 1 januari 2018 meer beperkt was vanwege psychische klachten.
4.6.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt
dat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Gelet hierop is de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.7.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet
slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van D. Barthel als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Barthel