1.2.Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 5 april 2016 heeft het Uwv aan appellant kenbaar gemaakt dat zijn vermogen om te werken zal worden beoordeeld. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 mei 2017 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan zijn Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 zal worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 4 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat een zorgvuldige medische beoordeling heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellant gezien op het spreekuur, waarbij een anamnese is afgenomen en een lichamelijk en observerend psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd, waaronder het verslag van de hoorzitting. De rechtbank is niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de klachten en beperkingen van appellant, waaronder de zeer licht verstandelijke beperking, artritis en aspecifieke chronische rugpijn. Volgens de rechtbank is voldoende inzichtelijk gemotiveerd welke (te objectiveren) beperkingen hieruit voorkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat er geen medisch objectiveerbare inhoudelijk argumenten zijn die de stelling van appellant dat hij niet tot werken in staat is, onderbouwen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen consistentie tussen de ernst van de ervaren belemmeringen en de geobjectiveerde stoornissen op basis van ziekte of gebrek. Er is dan ook geen reden waarom appellant niet in staat zou zijn één uur aangesloten te werken. Ook is er geen reden waarom appellant niet minimaal vier uur per dag kan werken, nu hij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet. Voorts ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant de taak 'afbramen' kan verrichten. De taak is relatief eenvoudig en is goed gestructureerd wat betreft inhoud met een duidelijk begin en einde. Er is een productieleider in de buurt die appellant in voldoende mate kan ondersteunen en aansturen tijdens het werk. Er is bij deze taak geen sprake van een hoog handelingstempo of gedwongen tempo. Daarnaast is het relatief fysiek licht belastende arbeid, waarbij appellant naar eigen behoefte kan zitten of staan. Het is een taak die voorgedaan wordt en daarna stapsgewijs zelf wordt gedaan, waarbij een reeds afgebraamd voorwerp als voorbeeld kan dienen. Van verdergaande beperkingen ten aanzien van begeleiding is de rechtbank niet gebleken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat appellant zijn stelling dat hij bepaalde verbale informatie wel kan opslaan, maar zonder visuele input niet kan oproepen, in beroep niet met (nieuwe) medische verklaringen heeft onderbouwd. De rechtbank acht de geldigheid van het rapport uit 1997, waar dit volgens appellant uit blijkt, vanwege het tijdsverloop verstreken. Bovendien is begeleiding (onder andere door een jobcoach) ook nog mogelijk en kunnen veiligheidsvoorschriften in de taak gevisualiseerd worden. Voorts twijfelt de rechtbank niet aan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. Dat appellant niet is staat is om afspraken na te komen of zelfstandig te functioneren is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. In de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten is naar het oordeel van de rechtbank aldus inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd dat appellant duurzaam arbeidsvermogen heeft.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij geen arbeidsvermogen heeft, zodat hij
met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet in staat is een taak (zoals afbramen) uit te oefenen, hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, hij niet één uur aaneengesloten kan werken en niet in staat is om ten minste vier uur per dag te worden belast met arbeid.