ECLI:NL:CRVB:2020:2563

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
18/5223 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde aanvraag voor Wajong-uitkering en de toetsing door de bestuursrechter

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag voor een Wajong-uitkering door appellante, die eerder een laattijdige aanvraag had ingediend. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De aanvraag van 25 november 2016 werd door het Uwv beoordeeld aan de hand van de criteria van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), omdat appellante voor 1 januari 1980 is geboren. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet meer dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. In hoger beroep herhaalt appellante haar eerdere gronden en argumenten, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank deze afdoende heeft besproken en met juistheid heeft geoordeeld dat ze niet slagen. Appellante heeft geen nieuwe medische stukken ingediend die haar standpunt ondersteunen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank over de bewijslast bij laattijdige aanvragen en bevestigt de aangevallen uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van de criteria die gehanteerd worden bij de beoordeling van herhaalde aanvragen en de rol van de bestuursrechter in dit proces.

Uitspraak

18 5223 WAJONG

Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 september 2018, 17/5542 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1973, heeft op 21 september 2015 een laattijdige aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Het Uwv heeft deze aanvraag na onderzoek van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige bij besluit van 20 november 2015 afgewezen, omdat appellante volgens de criteria van de Wajong 2015 over arbeidsvermogen beschikt.
1.2.
Met een op 25 november 2016 door het Uwv ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts heeft tijdens de behandeling van deze aanvraag geconstateerd dat gelet op het overgangsrecht de criteria van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) gehanteerd moeten worden, nu appellante voor 1 januari 1980 is geboren. De verzekeringsarts heeft daarom de beperkingen van appellante op haar achttiende verjaardag weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 februari 2017. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 28 maart 2017 heeft het Uwv de aanvraag om een Wajong-uitkering van appellante afgewezen omdat zij niet meer dan 25% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 28 maart 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de inhoud van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 juli 2017 en 4 december 2017. Bij het inschatten van de belastbaarheid van appellante rondom haar zeventiende/achttiende verjaardag is rekening gehouden met de medische informatie die rondom die periode beschikbaar was. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medische informatie ingediend. De bewijslast bij een laattijdige aanvraag ligt bij appellante, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Daarnaast kan het Uwv bij een laattijdige aanvraag niet worden aangerekend dat de gebruikelijke zorgvuldigheid niet kan worden gehandhaafd bij de functieduiding, omdat het in de risicosfeer van de aanvrager ligt dat exacte gegevens over functies in een ver verleden niet meer traceerbaar zijn. De kale betwisting van appellante van het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 28 augustus 2017 dat de geselecteerde functies – of soortgelijke functies – ook op en rond de zeventiende/achttiende verjaardag van appellante algemeen op de arbeidsmarkt voorkwamen, heeft de rechtbank ontoereikend geacht voor twijfel aan dit standpunt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat het Uwv haar medische klachten heeft onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte geen waarde toegekend aan wat met haar is gebeurd in haar kindertijd. Haar psychische klachten als gevolg van PTSS, borderline, dysthyme stoornis en psychische stoornis door alcoholgebruik zorgen voor meer beperkingen dan door het Uwv zijn aangenomen. Daarnaast heeft het Uwv volgens appellante onvoldoende onderzocht of er in 1990-1991 soortgelijke functies als de geselecteerde functies voorkwamen op de arbeidsmarkt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 5 in de aangevallen uitspraak. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.2.
De aanvraag van appellante van 25 november 2016 is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In het voorliggende geval leidt dit tot het volgende.
4.3.
Het Uwv heeft de op 25 november 2016 ontvangen aanvraag om een Wajong-uitkering – anders dan bij de aanvraag van 21 september 2015 – beoordeeld aan de hand van de criteria van de AAW en de afwijzing van die aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd. Daarmee heeft het Uwv de aanvraag van 25 november 2016 beoordeeld als ware het een eerste aanvraag. De Raad zal de afwijzing van de aanvraag daarom aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen als ware dit het eerste besluit op die aanvraag.
4.4.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. De rechtbank heeft deze gronden en argumenten afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat zij niet slagen. Appellante heeft in hoger beroep geen (medische) stukken ingediend waaruit naar voren komt dat het Uwv haar belastbaarheid heeft onderschat. Evenmin heeft appellante gronden naar voren gebracht op grond waarvan de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de aanwezigheid van gelijksoortige functies in 1990-1991 voor onjuist moet worden gehouden. De overwegingen van de rechtbank over de bewijslast bij laattijdige aanvragen, zoals samengevat weergegeven in overweging 2, worden geheel onderschreven.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel