ECLI:NL:CRVB:2020:2536
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 1 augustus 2014 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 22 juni 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig en volledig medisch onderzoek had verricht. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van de beperkingen die waren neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige had op basis van de geselecteerde functies de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat hij niet voldeed aan de opleidingsvereisten voor de geselecteerde functies. De Raad volgde echter de overwegingen van de rechtbank en het Uwv, en concludeerde dat de functies geschikt waren voor appellant, gezien zijn opleidingsniveau en werkervaring.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, aangezien de procedure niet langer dan vier jaar had geduurd. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde en het verzoek om schadevergoeding afwees.