ECLI:NL:CRVB:2020:2517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
18/5721 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2015 zonder bijzondere omstandigheden voor terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 26 september 2018. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor individuele inkomenstoeslag over het jaar 2015 door het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer. Appellanten, die de aanvraag hadden ingediend, stelden dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstand met terugwerkende kracht verleend zou moeten worden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die deze terugwerkende kracht rechtvaardigden en verklaarde het beroep ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellanten niet voldoende hadden onderbouwd dat zij tijdens de intake in 2015 mondeling om de langdurigheidstoeslag hadden verzocht. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellanten is om zich op de hoogte te stellen van mogelijke toeslagen en tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad voegde hieraan toe dat onbekendheid met wet- of regelgeving of gebrek aan voorlichting van het college, voor zover daarvan sprake was, niet leidt tot bijzondere omstandigheden die een afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigen dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.

De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5721 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 september 2018, 18/699 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer (college)
Datum uitspraak: 13 oktober 2020
Zitting heeft: A.M. Overbeeke, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: T. Ali
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B.B.A. Willering, advocaat. Het college is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Op 20 september 2017 hebben appellanten (onder meer) een aanvraag om individuele inkomenstoeslag over het jaar 2015 ingediend.
Bij besluit van 21 september 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 februari 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die terugwerkende kracht rechtvaardigen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene een aanvraag heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van bijzondere omstandigheden om met terugwerkende kracht een individuele inkomenstoeslag over het jaar 2015 toe te kennen, is de rechtbank niet gebleken. Appellanten hebben volgens de rechtbank niet onderbouwd dat zij tijdens de intake in 2015 mondeling hebben verzocht om in aanmerking te komen voor langdurigheidstoeslag (lees: individuele inkomenstoeslag), zodat er voor het college, anders dan appellanten hebben betoogd, geen verplichting bestaat om daar nader onderzoek naar te doen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellanten niet kunnen worden gevolgd in hun betoog dat het college hen uit eigen beweging had moeten wijzen op het bestaan van de individuele inkomenstoeslag. Het is de eigen verantwoordelijkheid van appellanten om zich op de hoogte te stellen van de mogelijke toeslagen waarvoor zij in aanmerking kunnen komen en om tijdig een aanvraag te doen. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn in hoofdzaak een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar nog aan toe dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3616) onbekendheid met de wet- of regelgeving of gebrek aan voorlichting van de zijde van het college, voor zover hier al sprake van is, niet tot een bijzondere omstandigheid leidt die afwijking rechtvaardigt van het uitgangspunt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) A.M. Overbeeke