ECLI:NL:CRVB:2020:2503
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 22 september 2014 ziek meldde met psychische klachten. Appellant was voorheen werkzaam als timmerman en had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,28% en de rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant was het niet eens met de vastgestelde geschiktheid van de functies en stelde dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om binnen een reguliere arbeidssetting te functioneren.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt waren voor appellant. De deskundige had een uitgebreide anamnese afgenomen en het rapport was inzichtelijk en consistent. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om het oordeel van de deskundige niet te volgen. Appellant werd niet gevolgd in zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt was, omdat er geen medische onderbouwing was voor zijn beperkingen in een sociale setting. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.