ECLI:NL:CRVB:2020:1172
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid. De appellante had zich ziek gemeld in verband met pijnklachten en had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 53% en dit besluit was door de rechtbank Overijssel in een eerdere uitspraak bevestigd.
De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van rapporten van deskundigen, waaronder een verzekeringsarts en een gynaecoloog. De deskundigen concludeerden dat de beperkingen van de appellante correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren. De Raad oordeelde dat er geen reden was om de conclusies van de deskundigen niet te volgen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad heeft ook overwogen dat de appellante in hoger beroep had gesteld dat haar beperkingen waren onderschat, maar vond de argumenten en de overgelegde informatie niet overtuigend genoeg om tot een andere conclusie te komen. De Raad heeft de motivering van de deskundigen als overtuigend ervaren en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.