ECLI:NL:CRVB:2020:2501
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzoek om uitstel en geschiktheid voor WIA-functies in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 3 mei 2018. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 24 augustus 2010 ziek gemeld en ontving na afloop van de wachttijd geen WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding in 2016, ontving zij een Ziektewet-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering in 2017, wat leidde tot het indienen van bezwaar door appellante. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, onder andere omdat het verzoek om uitstel van behandeling te laat was ingediend.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank het verzoek om uitstel had moeten inwilligen en dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar medische situatie. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het verzoek om uitstel had afgewezen en dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe gezichtspunten waren die aanleiding gaven om de eerdere beslissing te herzien. De Raad bevestigde dat appellante geschikt was voor ten minste één van de in het kader van de WIA geselecteerde functies, en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te raadplegen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.