ECLI:NL:CRVB:2020:2491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
18/5715 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van appellant in het kader van de WIA en de geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als applicatieontwikkelaar werkte, had zich ziek gemeld vanwege tinnitus en psychische klachten. Hij had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had hem in 2016 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. Na een herbeoordeling in 2017, waarbij appellant geen nieuwe medische informatie inbracht, bleef de WIA-uitkering ongewijzigd. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van appellant overtuigend was gemotiveerd. Appellant stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank volgde het Uwv in zijn oordeel dat er geen aanleiding was voor een ander oordeel. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden dat er geen sprake was van een ernstige (psychiatrische) stoornis die meer beperkingen rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de door appellant ingebrachte rapporten geen aanleiding gaven voor een ander oordeel, en dat de functies die aan de WIA-schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

Uitspraak

18.5715 WIA

Datum uitspraak: 15 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 september 2018, 18/935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als applicatieontwikkelaar voor 36 uur per week voor de [werkgever] (hierna: de werkgever). Op 4 september 2013 heeft appellant zich ziek gemeld voor dit werk vanwege tinnitus en psychische klachten.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Op basis daarvan heeft het Uwv appellant bij besluit van 30 augustus 2016 per die datum in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de WIA, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%.
1.3.
De werkgever van appellant heeft op 21 maart 2017 om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant verzocht. Hierbij is verwezen naar het onderzoek van psychiater W.J. Derks van 16 januari 2017.
1.4.
Appellant heeft op 15 mei 2017 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft de belastbaarheid van appellant vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 mei 2017, die gelijk is aan de FML van de WIA-beoordeling per augustus 2016. Een arbeidsdeskundige heeft appellant per 21 maart 2017 in staat geacht de functies van medewerker periodieke schoonmaak, monteur 1 en stikster meubelbekleding te verrichten. Berekend is dat appellant 53,41% arbeidsongeschikt is. Omdat dit valt binnen de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80%, heeft het Uwv bij besluit van
22 mei 2017 vastgesteld dat de WIA-uitkering van appellant niet wijzigt. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 18 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2018 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond
verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de in de FML van 15 mei 2017 vastgelegde belastbaarheid van appellant overtuigend is gemotiveerd. Het beroep van appellant heeft geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in de conclusie dat er geen wijzigingen zijn in de medische situatie van appellant ten opzichte van de WIA-beoordeling in juli 2016, waarbij al forse beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren zijn aangenomen. De somatische symptoomstoornis, die volgt uit de psychiatrische expertise, sluit aan bij de bevindingen van de verzekeringsarts en de diagnose tinnitus. Voor het aannemen van meer beperkingen voor verdelen van de aandacht en herinneren bestaat geen medische grondslag, nu er geen sprake is van een ernstige (psychiatrische) stoornis. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er ook geen indicatie voor het vaststellen van een urenbeperking, omdat appellant niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria in de standaard verminderde arbeidsduur. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn nadere rapporten van april 2018 tot en met augustus 2018 voldoende heeft gemotiveerd dat het in beroep overgelegde neuropsychologisch onderzoek van Hack geen aanleiding geeft tot het aannemen van meer beperkingen, omdat er ook uit dit onderzoek geen cognitieve functiestoornissen naar voren zijn gekomen. Door appellant is onvoldoende medisch geobjectiveerd dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat. Uitgaande van de juistheid van de voor hem vastgestelde beperkingen, is de rechtbank niet gebleken dat de belasting in de geselecteerde functies zijn belastbaarheid overschrijdt.
3.1.
Appellant handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt, dat hij op meer items in de rubriek Persoonlijk functioneren beperkt is dan is vastgesteld, verwijst appellant naar het rapport van psychiater Derks. In januari 2017, nabij de datum in geding, zijn door Derks beperkingen gesteld op verdelen van de aandacht, herinneren, uiten van eigen gevoelens en samenwerken. Volgens appellant is het Uwv ten onrechte gevolgd in het standpunt dat enkel bij ernstige psychiatrische ziektebeelden beperkingen op aandacht en concentratie gelden en dat daarvan bij appellant geen sprake is. Hierbij is volgens appellant voorbijgegaan aan de uitspraak van de Raad van 4 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1646), waaruit blijkt dat ook zonder ernstige stoornis beperkingen zijn te stellen in de FML. Appellant houdt tot slot staande dat een urenbeperking op preventieve gronden is aangewezen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch
onderzoek zorgvuldig is geweest. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven.
4.3.1.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft dit op overtuigende wijze gemotiveerd. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven.
4.3.2.
Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. Terecht is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen op de conclusie van Derks, inhoudend dat beperkingen op het concentreren en verdelen van de aandacht niet konden worden geobjectiveerd tijdens het onderzoek door de deskundige en evenmin tijdens de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken en het neuropsychologisch onderzoek door Hack. De door Derks geconstateerde prikkelbare stemming, beperking op samenwerken, omgevingsgeluiden en somatische symptoomstoornis zijn door de verzekeringsartsen meegenomen bij het vaststellen van de belastbaarheid waarbij substantiële beperkingen zijn aangenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en appellant aangewezen is geacht op werk zonder ploegendiensten. Hierbij hebben de verzekeringsartsen onder verwijzing naar de gehanteerde standaarden voldoende overtuigend gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie van volledige arbeidsongeschiktheid. Tevens is op inzichtelijke wijze geconcludeerd dat met de tinnitus en de somatische pijnsymptoomstoornis voldoende rekening is gehouden in de FML van 15 mei 2017, zodat er om preventieve redenen geen aanleiding is voor een zwaardere urenbeperking.
4.3.4.
De rechtbank heeft terecht in het door appellant in beroep ingebrachte neuropsychologisch onderzoek van Hack geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Uit het rapport blijkt dat Hack heeft geconstateerd dat de gerichte, verdeelde, volgehouden en selectieve aandacht intact zijn en er geen traagheid is in verwerking van informatie. Er zijn geen aanwijzingen gezien voor een cognitieve functiestoornis. Net als Derks en de verzekeringsartsen, heeft Hack een somatische symptoomstoornis geconstateerd. Het rapport van Hack geeft daarom geen aanleiding tot het aannemen van meer beperkingen.
4.4.
De verwijzing van appellant naar de uitspraak van de Raad van 4 september 2013 (ECLI:NL:2013:1646) leidt niet tot een ander oordeel over de door hem gestelde beperkingen op persoonlijk functioneren. In de uitspraak is weliswaar overwogen dat de toelichting in het CBBS omtrent ernstige stoornissen onverlet laat dat de verzekeringsarts de mogelijkheid heeft een beperking te geven bij de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8, ook als er geen sprake is van een ernstige stoornis. Echter is in die uitspraak tevens overwogen dat “van belang is dat de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende en inzichtelijk moet worden gemotiveerd, nu het in het individuele geval gaat om de vraag of de vastgestelde beperkingen rechtens aanvaardbaar zijn”. Van dit laatste is in de onderhavige beoordeling sprake. De verzekeringsartsen hebben voldoende overtuigend gemotiveerd dat er in de medisch objectiveerbare stukken en bij eigen onderzoek niet is gebleken dat appellant beperkt is op het vasthouden van de aandacht en herinneren. Appellant heeft niet onderbouwd dat sprake is van het tegendeel. Zijn standpunt leidt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank reeds heeft gegeven over de door hem gestelde voornoemde beperkingen.
4.5.
Dat de bedrijfsarts K. Hertog tijdens de re-integratie op 6 februari 2015 in het Trajectplan tweede spoor meer beperkingen heeft gesteld op het gebied van persoonlijk functioneren, kan appellant niet baten. Uit dit Trajectplan blijkt niet op grond waarvan de beperkingen zijn gesteld. Voorts ziet dit plan niet op de situatie van appellant tijdens de datum in geding en is het opgesteld in een ander kader dan dat geldt voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA. Het biedt daarom geen aanknopingspunten appellant te volgen in zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. De grond van appellant slaagt niet.
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft tot een ander oordeel.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de WIA-schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet
slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan