ECLI:NL:CRVB:2020:2448
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van schuldig nalatig verklaring AOW-premie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van een eerdere schuldig nalatig verklaring door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant was in 2011 voor 80% schuldig nalatig verklaard wegens het niet betalen van AOW-premie over het jaar 2007. Hij had geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze beslissing. In 2016 verzocht appellant om herziening van deze verklaring, onder verwijzing naar een schuldsanering die in 2012 was gestart. De Svb wees dit verzoek af, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de schuldig nalatig verklaring konden ondermijnen. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. Hij betoogde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de AOW-premie deel uitmaakte van de schuldsanering en dat hij onvoldoende was voorgelicht over zijn schulden aan de Belastingdienst. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de gestelde dwaling geen nieuw feit of veranderde omstandigheid was, aangezien deze zich voordeed tijdens de schuldsanering, die begon na de schuldig nalatig verklaring. De Raad bevestigde de eerdere besluiten van de Svb en oordeelde dat het handhaven van de schuldig nalatig verklaring niet evident onredelijk was.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanvoeren van nieuwe feiten en omstandigheden in herzieningsprocedures en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in het schuldsaneringstraject. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.