ECLI:NL:CRVB:2020:2446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
20/1269 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen bijzondere omstandigheden voor bijstand met terugwerkende kracht

Op 29 september 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de aanvraag om bijstand van appellanten, die op 18 februari 2019 was ingediend. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de bijstand met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019 moest worden toegekend, ondanks dat appellanten vanaf 1 februari 2018 een WW-uitkering ontvingen die zij moesten terugbetalen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze beslissing bevestigd en geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht verder teruggaat dan 1 januari 2019.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen benadrukt dat het feit dat appellanten een schuld hebben aan de WW-uitkering en deze te goeder trouw hebben aangevraagd, niet betekent dat zij recht hebben op bijstand met terugwerkende kracht tot 1 februari 2018. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak, waaronder een uitspraak van 28 oktober 2008, waarin werd vastgesteld dat het ontvangen van een WW-uitkering niet automatisch leidt tot recht op bijstand met terugwerkende kracht. De Raad concludeert dat appellanten de WW-uitkering feitelijk hebben kunnen gebruiken voor hun levensonderhoud en dat dit hun aanvraag om bijstand niet ondersteunt.

De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door de enkelvoudige kamer, waarbij de griffier T. Ali en het lid van de kamer J.N.A. Bootsma de uitspraak hebben ondertekend.

Uitspraak

20.1269 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 29 september 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2020, 19/5011 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] en [Appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: T. Ali
De zaak is behandeld op de zitting van 29 september 2020. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. M. el Idrissi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.E. van Dijk.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat er geen reden is om de aanvraag van 18 februari 2019 met een verdere terugwerkende kracht dan tot 1 januari 2019 toe te kennen.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 21 maart 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 augustus 2019, heeft het college de aanvraag om bijstand van 18 februari 2019 met ingang van die datum toegewezen.
Nadat het college zelf had geconcludeerd dat er bijzondere omstandigheden waren om de bijstand vanaf 1 januari 2019 toe te kennen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de ingangsdatum van de bijstand bepaald op 1 januari 2019.
De rechtbank heeft, met verwijzing naar de toepasselijke vaste rechtspraak (uitspraak van 28 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1808), terecht geoordeeld dat het feit dat appellanten de vanaf 1 februari 2018 ontvangen WW-uitkering moeten terugbetalen, geen reden is om met terugwerkende kracht tot 1 februari 2018 bijstand toe te kennen. Zie ook de uitspraak van 10 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3940. Feitelijk hebben appellanten namelijk vanaf 1 februari 2018 de WW-uitkering kunnen gebruiken voor de kosten van levensonderhoud en zij hebben dat ook gedaan. Dat zij nu een schuld hebben en stellen de WW-uitkering te goeder trouw te hebben aangevraagd, brengt hierin geen verandering.
Het hoger beroep slaagt niet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal,
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) J.N.A. Bootsma