ECLI:NL:CRVB:2020:2446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen bijzondere omstandigheden voor bijstand met terugwerkende kracht
Op 29 september 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de aanvraag om bijstand van appellanten, die op 18 februari 2019 was ingediend. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de bijstand met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019 moest worden toegekend, ondanks dat appellanten vanaf 1 februari 2018 een WW-uitkering ontvingen die zij moesten terugbetalen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze beslissing bevestigd en geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht verder teruggaat dan 1 januari 2019.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen benadrukt dat het feit dat appellanten een schuld hebben aan de WW-uitkering en deze te goeder trouw hebben aangevraagd, niet betekent dat zij recht hebben op bijstand met terugwerkende kracht tot 1 februari 2018. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak, waaronder een uitspraak van 28 oktober 2008, waarin werd vastgesteld dat het ontvangen van een WW-uitkering niet automatisch leidt tot recht op bijstand met terugwerkende kracht. De Raad concludeert dat appellanten de WW-uitkering feitelijk hebben kunnen gebruiken voor hun levensonderhoud en dat dit hun aanvraag om bijstand niet ondersteunt.
De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door de enkelvoudige kamer, waarbij de griffier T. Ali en het lid van de kamer J.N.A. Bootsma de uitspraak hebben ondertekend.