ECLI:NL:CRVB:2020:2442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
18/5700 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van belastingteruggave in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 2 januari 2014 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had een belastingteruggave van € 3.163,- ontvangen over het jaar 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel heeft deze teruggave als inkomen aangemerkt en een bedrag van € 3.163,- teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de belastingteruggave niet als inkomen, maar als vermogen moet worden beschouwd, omdat deze betrekking heeft op een periode waarin zij geen bijstand ontving. De Raad heeft echter geoordeeld dat de belastingteruggave, die betrekking heeft op loonheffingen over het jaar 2015, terecht als inkomen is aangemerkt. De Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van de PW, die bepalen dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de middelen worden gerekend. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in het gehele jaar 2015 bijstand heeft ontvangen, waardoor de teruggave als inkomen in aanmerking moet worden genomen.

De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en geconcludeerd dat het college de teruggave terecht als inkomen heeft aangemerkt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellante is afgewezen.

Uitspraak

18.5700 PW

Datum uitspraak: 12 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 september 2018, 18/1564 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante hebben [X] en [Y], gemachtigden, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft tot 1 november 2013 een onderneming gehad. Zij ontvangt sinds 2 januari 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Appellante heeft op 5 oktober 2017 een wijzigingsformulier met bijlage ingeleverd bij het college. Daaruit blijkt dat appellante in 2017 een belastingteruggave van € 3.163,- heeft ontvangen over het jaar 2015.
1.3.
Bij besluit van 20 oktober 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 februari 2018 (bestreden besluit), heeft het college van appellante een bedrag teruggevorderd van € 3.163,-. Het college heeft de belastingteruggave op grond van artikel 32, eerste lid, van de PW als inkomen over 2015 in aanmerking genomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de PW worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken tot de middelen gerekend. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW, voor zover hier van belang, worden voorlopige teruggaven en teruggaven inkomstenbelasting en loonbelasting als inkomen in aanmerking genomen. Blijkens het bepaalde onder artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW is dat laatste alleen het geval indien de teruggave betrekking heeft op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
4.2.
Niet in geschil is dat de belastingteruggave tot de middelen moet worden gerekend. Het hoger beroep komt er in de kern op neer dat het college de teruggave ten onrechte als inkomen in aanmerking heeft genomen en niet als vermogen. De teruggave mag niet als inkomen in aanmerking worden genomen omdat de teruggave verrekenbare verliezen betreft die geleden zijn in een periode waarin appellante geen beroep op bijstand deed. De teruggave heeft gelet daarop betrekking op een periode waarin appellante geen bijstand genoot.
4.3.
Anders dan appellante stelt, heeft de teruggave betrekking op het jaar 2015. Dat de belastingteruggave zijn grondslag heeft in een verrekenbaar verlies dat afkomstig is uit de belastingjaren tot en met 2013 is niet van belang. Zie in die zin ook de uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9326. De teruggave is immers een teruggave van belasting over het jaar 2015 en betreft de in dat jaar geheven loonheffingen. Dat het fiscale inkomen over 2015 is verlaagd als gevolg van verrekening van de verrekenbare verliezen met het uit de bijstand genoten inkomen, wat heeft geleid tot de teruggave van de geheven loonheffingen, maakt niet dat de teruggave moet worden toegerekend aan de periode waarin de verliezen zijn ontstaan. Het gaat nog altijd over de in 2015 over inkomsten geheven loonheffingen. Appellante heeft in het gehele jaar 2015 een beroep op bijstand gedaan. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW dat de belastingteruggave betrekking heeft op een periode waarin appellante een beroep op bijstand heeft gedaan. Het college heeft de teruggave daarom terecht als inkomen in aanmerking genomen.
4.4.1.
Wat in 4.3 is overwogen wordt niet anders door de antwoorden van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (staatssecretaris) op 22 juni 2018 op Kamervragen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2017-2018, 34950-XV, nr. 8, p. 23). De staatssecretaris heeft op de vraag of verrekenbaar verlies inkomen is, geantwoord dat dit afhankelijk is van de periode waarop het inkomen betrekking heeft. Als het verrekenbaar verlies betrekking heeft op een periode in het verleden waarin geen bijstand is verstrekt dan dient het inkomen uit verrekenbaar verlies als vermogenscomponent te worden beschouwd.
4.4.2.
Het gaat hier echter, anders dan in de vraagstelling en de beantwoording daarvan tot uitdrukking komt, niet om het als inkomen in aanmerking nemen van een verrekenbaar verlies. Het gaat om het als inkomen in aanmerking nemen van een belastingteruggave. Alleen al om die reden komt aan de beantwoording van de vragen door de staatssecretaris hier geen betekenis toe.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2020.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) D. Bakker