ECLI:NL:CRVB:2020:243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
17/6276 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van het maatmanloon in het kader van arbeidsongeschiktheid en niet gerealiseerde toekomstverwachtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het maatmanloon van appellant, die arbeidsongeschikt is geraakt na een bedrijfsongeval in 1994. Appellant, die na zijn opleidingen niet in de functie van technicus sterkstroominstallaties heeft gewerkt, betoogde dat zijn maatmanloon op basis van deze functie vastgesteld moest worden. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, ware hij niet arbeidsongeschikt geworden, de functie van technicus zou hebben vervuld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde dit oordeel. De Raad benadrukte dat de maatman degene is die dezelfde arbeid verrichtte als de verzekerde voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid, en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat appellant een hogere functie zou hebben bekleed. De Raad concludeerde dat de vaststelling van het maatmanloon door het Uwv correct was, en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de gebruikelijke maatstaf voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

17/6276 WAO
Datum uitspraak: 30 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2017, 17/552 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J. van Weersch hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Weersch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is [in] 1989 in dienst getreden als leerling elektromonteur bij [BV 1] ( [BV 1] ). Op 6 juli 1994 is appellant voor zijn werk uitgevallen als gevolg van een bedrijfsongeval. Met ingang van 1 juli 1995 is aan hem een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op 13 januari 1997 is appellant op arbeidstherapeutische basis bij [BV 1] hervat als bedradingsmonteur E. Herplaatsing bij [BV 1] is uiteindelijk mislukt en met ingang van 1 mei 1998 is het dienstverband beëindigd.
1.3.
Appellant is met ingang van 1 september 2002 in dienst getreden bij het bedrijf van zijn vader, [BV 2] , als assistent verkoopmedewerker. De mate van arbeidsongeschiktheid werd na een praktische schatting vanaf 1 november 2008 vastgesteld op 45 tot 55%. Na een melding wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2011 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant herzien en per 14 september 2011 vastgesteld op 80 tot 100%.
1.4.
In juli 2015 heeft een arbeidsdeskundige het maatmanloon van appellant, uitgaande van de functie van hulpelektromonteur als maatman, per 1 juli 1995 vastgesteld op € 7,88 bruto per uur en per 1 juli 2015 op € 12,48 bruto per uur. Vanaf 1 november 2015 is aan appellant de WAO-uitkering als voorschot uitbetaald, uitgaande van een maatmanloon van € 12,48 bruto per uur.
1.5.
Bij besluit van 20 juni 2016 heeft het Uwv de WAO-uitkering over de periode 1 november 2015 tot en met 30 april 2016 definitief vastgesteld. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar van appellant richt zich tegen de hoogte van het gehanteerde maatmanloon. Volgens appellant dient voor de berekening van het maatmanloon als maatman de functie van technicus sterkstroominstallaties te worden gehanteerd, nu hij - onder meer - in augustus 1995 het certificaat en diploma Technicus Sterkstroominstallaties en het diploma Elektrotechnisch Installateur heeft behaald.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 5 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv onder verwijzing naar rapporten van een arbeidsdeskundige van 17 oktober 2016 en van 22 december 2016, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juni 2016 gegrond verklaard. Het Uwv heeft het maatmanloon van appellant met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1997 gewijzigd naar € 8,94 per uur, aangezien per die datum een maatmanwisseling heeft plaatsgevonden. Vanaf 1 januari 1997 dient volgens het Uwv in plaats van de functie van leerling elektromonteur te worden uitgegaan van de functie bedradingsmonteur E, welke functie een hogere loonwaarde heeft dan de functie van leerling elektromonteur, omdat op dat moment sprake is van het daadwerkelijk realiseren van een toekomstverwachting. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is bij de vaststelling van het maatmanloon van de functie van bedradingsmonteur E uitgegaan van de hoogste inschaling gelet op de genoten opleiding. Voor een maatmanwisseling naar de functie van technicus sterkstroominstallaties, een functie op mbo 4-niveau, is volgens het Uwv geen aanleiding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van appellant, dat bij de maatmanwissel per 1 januari 1997 uitgegaan moet worden van de functie van technicus omdat hij op dat moment al vanwege door hem gevolgde opleidingen functioneerde op hbo-niveau, niet gevolgd. Appellant heeft na het bedrijfsongeval met goed gevolg de opleiding Technicus Sterkstroominstallaties afgerond, maar dit betreft, zoals appellant ook heeft erkend, een opleiding op mbo-niveau. Er zijn volgens de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te stellen dat deze opleiding in combinatie met de al eerder door appellant in de vier jaar durende opleiding bij [BV 1] opgedane werkervaring, rechtstreeks toegang zou hebben gegeven tot de door hem genoemde functies op hbo-niveau. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant na het afronden van de opleiding niet is gaan werken in de functie van technicus en dat evenmin is gesteld of gebleken dat aan appellant toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan de verwachting gerechtvaardigd was dat hij een functie op hbo-niveau zou gaan vervullen. Ook het feit dat hij beschikt over capaciteiten op hbo-niveau maakt niet dat er bij de door hem gestelde niet gerealiseerde toekomstverwachting moet worden uitgegaan van functies op dit niveau.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv de maatman had moeten wijzigen in de functie technicus. Appellant is voor deze functie opgeleid door [BV 1] en zou deze functie gaan vervullen als hij niet arbeidsongeschikt was geworden. Het gaat om een niet gerealiseerde toekomstverwachting. Op grond van het Handboek Functie-indeling voor de Metaal en Techniek (FC-handboek) is de maatman onjuist vastgesteld. De maatman bedradingsmonteur E, is een functie op basis van Salarisgroep B, hetgeen overeenkomt met functiegroep 3. Dit is een functie op vmbo-niveau en niet gelijk te stellen aan een functie op mbo 4-niveau. Appellant heeft op zijn vakgebied de hoogste diploma’s behaald op mbo-niveau en zich daarnaast breed ontwikkeld door de opleidingen Bedrijfsvoering, Middenstand en Duits. Op basis van zijn opleidingsniveau, ambitieniveau en zijn hoge intelligentie is het aannemelijk dat hij een functie zou zijn gaan vervullen op een hoger niveau dan vmbo-niveau. Uit door appellant ingezonden aanvullende stukken, zoals het document “Wat kun je met de opleiding Technicus Sterkstroom Installaties (TSI)?’’ en het document “Inpassing van het Nederlandse onderwijs in ISCED 1997” blijkt volgens hem dat het om een mbo 4-opleiding gaat, vergelijkbaar met ISCED-niveau 4C. Een TSI-diploma geeft toegang tot specialistische beroepen elektrotechniek, zoals meet- en regeltechniek en PLC’s, werkvoorbereiding en technisch tekenen. Volgens het FC-handboek zou appellant functies kunnen vervullen in hogere functiegroepen dan functiegroep 3.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv wijst op de bestendige gedragslijn inzake artikel 21, derde lid, van de WAO, die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 17 oktober 2016 heeft gevolgd. Voor toepassing van deze bepaling dient sprake te zijn van nieuw verkregen bekwaamheden; er moet met succes een opleiding van enige duur en zwaarte zijn gevolgd en sprake zijn van een doorgroei naar een hoger gewaardeerde functie. In dit verband verwijst het Uwv naar de uitspraak van de Raad van 29 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3399, waaruit blijkt dat het doorgroeien naar een hoger gewaardeerde functie zonder daarvoor scholing van enige duur of zwaarte gevolgd te hebben niet leidt tot een maatmanwisseling. Appellant heeft een opleiding op mbo-niveau gevolgd en zou hebben kunnen doorgroeien naar een functie die gewaardeerd zou worden op hbo-niveau, maar enkel het doorgroeien naar een hoger gewaardeerde functie zonder daarvoor de benodigde scholing te hebben gevolgd, is onvoldoende om tot een maatmanwisseling over te gaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4133) is de maatman degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid verrichtte. Uitgangspunt hierbij is dat de verzekerde, ware hij niet arbeidsongeschikt geworden, de laatst verrichte arbeid zou zijn blijven uitoefenen waarbij is gegeven dat deze functie een juiste maatstaf oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Van dit uitgangspunt kan onder omstandigheden worden afgeweken, bijvoorbeeld in het geval de laatste functie van meet af aan niet geschikt was dan wel in gevallen van niet gerealiseerde toekomstverwachtingen, verkregen nieuwe bekwaamheden of langdurige werkloosheid. Het leerstuk van de niet gerealiseerde toekomstverwachtingen, waarop in deze zaak een beroep is gedaan, ziet op de situatie waarin met een redelijke mate van zekerheid ervan uit mag worden gegaan dat de verzekerde, als hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, een andere functie dan de functie waarin hij is uitgevallen zou zijn gaan bekleden of een ander (hoger) loon dan het genoten loon ten tijde van de uitval zou zijn gaan genieten. Indien een dergelijke, in voldoende mate vaststaande, functiewisseling, functiewijziging of loonsverhoging als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid geen doorgang heeft gevonden, kan er aanleiding zijn om voor de bepaling van de maatgevende functie ervan uit te gaan dat die functiewisseling, functiewijziging of loonverhoging heeft plaatsgevonden.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat met een redelijke mate van zekerheid vaststaat dat hij, als hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden op 6 juli 1994, de functie van technicus sterkstroominstallaties zou zijn gaan vervullen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft appellant na het behalen van de diploma’s TSI en Elektrotechnisch Installateur niet gewerkt in de functie van technicus en is evenmin gesteld of gebleken dat aan appellant toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat hij een hoger gewaardeerde functie dan de functie van bedradingsmonteur E zou gaan vervullen.
4.3.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. In hoger beroep heeft appellant niet langer betoogd dat hij een functie op hbo-niveau zou hebben vervuld, als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, maar dat hij in ieder geval een functie in een hogere functiegroep dan een functie op vmbo-niveau met functiegroep 3 zou hebben vervuld. Appellant heeft echter niet met nadere stukken, zoals bijvoorbeeld een verklaring van [BV 1] , onderbouwd dat er een redelijke mate van zekerheid bestond dat hij een dergelijk hogere functie zou gaan vervullen. Zoals het Uwv terecht heeft opgemerkt, is enkel het behalen van de genoemde diploma’s in combinatie met de gestelde intelligentie en ambitie van appellant daarvoor onvoldoende. De Raad concludeert dat appellant niet voldoet aan de hiervoor geldende voorwaarden, zoals genoemd in overweging 4.1.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.E. Fortuin en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) E.D. de Jong