ECLI:NL:CRVB:2020:2424
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om bevordering tot officiersrang na eervol ontslag
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Defensie ongegrond had verklaard. Appellant, geboren in 1943, kreeg eervol ontslag per 1 mei 1993 wegens het bereiken van de ontslagleeftijd. In 2009 ontdekte hij dat een collega, die niet voorbevorderd was, tot een hogere rang was benoemd. Appellant verzocht in 2018 om bevordering tot deze rang, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op eerdere besluiten. De staatssecretaris stelde dat het verzoek onredelijk laat was en dat eventuele financiële aanspraken verjaard waren.
De rechtbank oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de staatssecretaris hadden moeten doen terugkomen op de eerdere besluiten. Appellant had zijn verzoek pas bijna tien jaar na het bekend worden van de benoeming van zijn collega ingediend, en zijn dienstverband was al 25 jaar beëindigd. De rechtbank bevestigde dat het verzoek van appellant niet kon worden ingewilligd en dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris het verzoek van appellant terecht had opgevat als een verzoek om terug te komen van het onherroepelijke besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020.