ECLI:NL:CRVB:2020:2420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
17/2794 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens onvoldoende arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1986, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op 1 oktober 2015, na haar universitaire studie te hebben afgerond en psychisch te zijn ingestort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag afgewezen op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante arbeidsvermogen heeft. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch oordeel van de verzekeringsarts niet in twijfel trok. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar aanvraag ten onrechte is afgewezen, omdat zij niet in staat zou zijn om ten minste vier uur per dag te werken of aaneengesloten een uur te functioneren. Ze heeft daarbij verwezen naar een rapport van Bouwman Psychiatrie en het arrest Korošec van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar psychische aandoeningen (ASS en ADHD), in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen objectieve medische gegevens zijn die haar standpunt onderbouwen. De Raad heeft de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen gevolgd en vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de criteria voor een Wajong-uitkering. De rechtbank heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, met verbetering van gronden, en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan appellante.

Uitspraak

17.2794 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2017, 16/3610 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 oktober 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Bruin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Veringmeier.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Bruin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1986, heeft met een door het Uwv op 1 oktober 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft zij vermeld dat zij in 2015 haar universitaire studie heeft afgerond en vervolgens psychisch is ingestort.
1.2.
Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 3 december 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante arbeidsvermogen heeft. Bij een tweede besluit van 3 december 2015 heeft het Uwv een Indicatie banenafspraak aan appellante toegekend.
1.3.
Bij besluit van 21 april 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen de besluiten van 3 december 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen geen reden te hebben om aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Deze arts heeft rekening gehouden met de beperkingen van appellante. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante. Daarbij is kennis genomen van het uitgebreide diagnoserapport van PsyQ. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben zich in hun rapporten gemotiveerd op het standpunt gesteld dat appellante voldoet aan de criteria om arbeidsvermogen aan te nemen. Appellante heeft haar betoog dat zij als gevolg van haar concentratieproblemen niet in staat is om ten minste vier uur per dag te werken en ten minste één uur aaneengesloten te werken, niet met objectieve medische gegevens onderbouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Appellante voldoet dus niet aan het criterium dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en daarom heeft het Uwv terecht de Wajong-aanvraag afgewezen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar wordt tegengeworpen dat zij niet meteen na haar achttiende verjaardag een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. Die zou zij gekregen hebben als zij dat destijds had gedaan. Het heeft appellante zeer veel moeite gekost om te bereiken wat zij heeft bereikt en dat is ten koste gegaan van haar eigen gesteldheid en de relatie met haar dochter. Omdat zij niet meer kon functioneren op het lage niveau waarop zij gefunctioneerd heeft, heeft zij een beroep gedaan op de Wajong. Zij kwam in een maalstroom terecht waarin anderen beter wisten dan appellante dat zij aan het werk kon, terwijl zij zelf de ervaringsdeskundige is. Het concentratievermogen en de concentratieduur van appellante en haar vermogen om contacten te leggen en te onderhouden met anderen zijn niet onderzocht. Het medisch oordeel is gebaseerd op een papieren werkelijkheid, terwijl een mens beoordeeld is. Appellante heeft een combinatie van een autismespectrumstoornis (ASS) en Attention Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD), wat leidt tot sociaal onvermogen. Appellante is niet in staat om te automatiseren en moet tot boosheid van anderen steeds vragen hoe dingen moeten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een rapport van 17 maart 2020 van Bouwman Psychiatrie. De rechtbank heeft ten onrechte het Uwv gevolgd en had een deskundige om advies moeten vragen. In dat verband heeft appellante een beroep gedaan op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec). Omdat appellante om financiële redenen zelf geen deskundige kan inschakelen, heeft zij de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen onder verwijzing naar nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante recht heeft op een Wajong-uitkering. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of dat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Op grond van artikel 1a:11, tweede lid, voor zover hier van belang, ontstaat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk op de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Appellante heeft haar aanvraag ingediend op 1 oktober 2015. Gelet hierop behoeft de grond van appellante dat zij recht had gehad op een Wajong-uitkering als zij deze meteen na haar achttiende verjaardag had aangevraagd, geen bespreking.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.5.
De Raad heeft vragen gesteld over de door de arbeidsdeskundige vermelde voorwaarden in het werk in relatie tot de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. In reactie hierop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 december 2019 toegelicht dat de arbeidsdeskundige enerzijds een aantal beperkingen heeft genoemd die niet voortvloeien uit het rapport van de verzekeringsarts en dat deze beperkingen daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten. Anderzijds heeft de arbeidsdeskundige niet alle genoemde beperkingen meegenomen in de analyse van het arbeidsvermogen van appellante. Op verzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 18 november 2019 een toelichting gegeven op de nadere beperkingen van appellante in het omgaan met meerderen en onbekenden en voorts op de vragen of appellante in staat is om opdrachten en instructies aan te nemen en uit te voeren en of zij één uur aaneengesloten kan werken. Onder verwijzing naar het rapport van PsyQ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat appellante moeite heeft met hiërarchie en onrechtvaardigheid, dat appellante angsten ervaart in sociale contacten, dat in de interactie misverstanden kunnen ontstaan en dat appellante niet altijd goed kan inschatten hoe zij zich moet aanpassen aan de context. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat appellante geen verstandelijke beperking heeft, zodat het begrijpen en uitvoeren van opdrachten en instructies geen problemen moet opleveren. Appellante kan ten slotte wel een uur aaneengesloten werken, omdat zij geen aandoening heeft met dermate ernstige cognitieve stoornissen dat zij zich niet een uur achtereen zou kunnen concentreren of waardoor zij dermate frequent moet worden bijgestuurd dat de continuïteit van een activiteit in het geding komt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens een aanvullende motivering gegeven op alle genoemde beperkingen van appellante in het functioneren in het werk en op het werk dat appellante daarmee kan doen.
4.6.
In reactie op het in hoger beroep overgelegde rapport van Bouwman Psychiatrie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 maart 2020 voorts toegelicht dat naast de ASS tevens sprake is van ADHD van het gecombineerde type. Het rapport van Bouwman Psychiatrie beschrijft in detail hoe deze diagnoses zich bij appellante uiten en hoe deze elkaar beïnvloeden. In grote lijnen is bij de beoordeling al rekening gehouden met de aanwezige beperkingen en zullen deze mogelijk dubbel zijn. Uit het rapport komt duidelijk naar voren dat overprikkeling moet worden voorkomen om overmatige stress, spanning en paniek te voorkomen. Het is daarom van belang dat de prestatie- of productiedruk tijdens de werkzaamheden wordt beperkt. Appellante is daarom aangewezen op werkzaamheden waarbij zij niet teveel wordt afgeleid door allerlei prikkels, zoals storingen en onderbrekingen van het werk. Ook is appellante aangewezen op relatief voorspelbare werkomstandigheden en inhoud van het werk. De taak en de uitleg daarvan moeten helder, concreet en gestructureerd zijn. Volgens het rapport van Bouwman Psychiatrie is appellante wel in staat om te automatiseren. Op de genoemde misverstanden en communicatieproblemen is in eerdere rapporten al ingegaan. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 9 april 2020 nader toegelicht dat de nuanceringen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding geven om de eerder vastgestelde voorwaarden voor het functioneren in werk aan te passen, omdat daarin al rekening is gehouden met het voorkomen van overprikkeling en veranderingen alsmede met routinematig werk zonder veel werkdruk of verantwoordelijkheid waarbij appellante begeleid wordt bij structureren en prioriteren. Hieruit volgt dat de taak invoeren van gegevens nog steeds geschikt wordt geacht voor appellante.
4.7.
De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kunnen worden gevolgd, omdat deze helder en inzichtelijk gemotiveerd zijn. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat appellante, wanneer rekening wordt gehouden met haar beperkingen als gevolg van ASS en ADHD, onder de door het Uwv geschetste (nadere) voorwaarden voor het functioneren in een werkomgeving, niet gedurende vier uur per dag belastbaar is of niet ten minste één uur aaneengesloten kan werken.
4.8.
Appellante heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
4.9.
Over het beroep van appellante op het arrest Korošec wordt met de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft in de procedure medische stukken ingediend die naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. De informatie is afkomstig van psychologen, een psychiater en een GGZ-Agoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie betrokken bij het vormen van een oordeel over de beperkingen van appellante. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. De vraag of appellante financieel in staat is om een rapport door een deskundige te laten opstellen, kan daarom buiten beschouwing blijven.
4.10.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.11.
Uit 4.5 vloeit voort dat het Uwv het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden door deze schending niet zijn benadeeld. Ook als deze schending zich niet had voorgedaan, zou een besluit met een gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- in beroep en
€ 1.312,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.362,50.
6. Tevens bestaat aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellante vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.362,50
- bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2020.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.M.M. Chevalier