ECLI:NL:CRVB:2020:242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
17/4475 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van appellant met autismespectrumstoornis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een Wajong-uitkering ontvangt. Appellant, geboren in 1988 en bekend met een autismespectrumstoornis (ASS) en een gedragsstoornis, ontving sinds 2006 een uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met de inwerkingtreding van de Wajong 2015 in 2015, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in 2016 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van zijn uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018.

Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat appellant in staat was om ten minste een uur aaneengesloten te werken. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn medische situatie te rooskleurig heeft ingeschat en dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv niet voldoende heeft aangetoond dat appellant op 1 januari 2018 over arbeidsvermogen beschikte. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het Uwv herroepen, waarbij de Wajong-uitkering van appellant per 1 januari 2018 op 75% van de grondslag wordt vastgesteld. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

17.4475 WAJONG

Datum uitspraak: 30 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 mei 2017, 16/3854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het Uwv hebben nadere stukken ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1988 en bekend met een autismespectrumstoornis (ASS) en een gedragsstoornis, heeft vanaf 19 juli 2006 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 1998 ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 12 januari 2016 heeft het Uwv aan appellant een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellant arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 27 mei 2016 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 zal worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 23 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. De artsen hebben dossierstudie verricht, appellant is psychisch en lichamelijk door de verzekeringsarts onderzocht en beschikbare medische informatie is kenbaar bij het onderzoek betrokken. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat ten tijde in geding geen sprake was van een situatie waarin arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt. De stelling van appellant dat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden wordt niet gevolgd. Dat autisme (Asperger) en PTSS leiden tot belemmeringen en begeleidingsbehoefte wordt door de rechtbank niet betwijfeld. Dit geldt ook voor de problemen aan het linkerbeen en voortvloeiend uit medicijngebruik. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellant niet ten minste een uur aaneengesloten zou kunnen werken (sub c) en niet ten minste vier uur per dag zou kunnen werken (sub d). De rechtbank heeft appellant in staat geacht de hem voorgehouden taak van ‘invoeren van gegevens’ te vervullen. Bij onduidelijkheid kan appellant terugvallen op een leidinggevende. Ten slotte heeft de rechtbank geen aanknopingspunten aanwezig geacht voor het standpunt dat appellant niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft besloten de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2018 te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is verricht. Zijn medische situatie is te rooskleurig ingeschat. Hij is niet in staat één uur aaneengesloten, vier uur per dag de taak inboeken van gegevens te vervullen. Hij mist werknemersvaardigheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onder meer medische informatie verstrekt over zijn linker enkel en zijn rug, brieven van een neuroloog en een fysiotherapeut, voortgangsgegevens over de aan hem geboden begeleiding, gegevens over zijn zorgverbruik, een brief van het Centrum Autisme GGzE en gegevens van de huisarts ingezonden. Ook heeft appellant verwezen naar het Verzekeringsgeneeskundig protocol Angststoornissen. Appellant meent dat hij met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon omdat hij geen arbeidsvermogen heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 april 2018. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat er aanleiding is appellant alsnog ook beperkt te achten voor professioneel autorijden, het bedienen van gevaarlijke machines en werken op niet afgeschermde gevaarlijke plekken. Het medicijngebruik van appellant brengt echter volgens het Uwv niet mee dat appellant geen arbeidsvermogen heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellant op 1 januari 2018 mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft als bedoeld in artikel 3:8a van de Wajong 2015. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (voor zover hier van belang) (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. De beoordeling vindt plaats op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Volgens het door het Uwv gehanteerde Compendium is de beoordeling van (a) vooral een taak van een arbeidsdeskundige, de beoordeling van (b) afhankelijk van de situatie een taak van een verzekeringsarts of een arbeidsdeskundige en dient de beoordeling van (c) en (d) door (of onder verantwoordelijkheid van) de verzekeringsarts plaats te vinden. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.3.
Anders dan de rechtbank is de Raad er niet van overtuigd geraakt dat appellant op 1 januari 2018 beschikte over arbeidsvermogen, gelet op het volgende.
4.3.1.
In de Functionele Mogelijkhedenlijst die ten grondslag ligt aan de toekenning van de Wajong-uitkering in juli 2006 zijn meerdere beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige heeft destijds onvoldoende passende functies kunnen selecteren. De reden daarvoor was dat appellant was aangewezen op een voorspelbare werksituatie, onder rechtstreeks toezicht, waarbij hij begeleid zou moeten worden in het structureren en afbakenen van taken. Hij zou het werk rustig moeten doen, om niet overprikkeld te raken. Vooral het uiten van eigen gevoelens lag moeilijk. Dienstverlenende functies durfde de arbeidsdeskundige niet te selecteren. Heel eenvoudig, productiematig werk ook niet, omdat appellant daarin zou vastlopen, gelet op zijn perceptie dat hij verstandig is en meer kan dan geoefende, eenvoudige arbeid. De toekomst zou volgens de arbeidsdeskundige moeten uitwijzen op welk niveau en in welke context appellant het best zou kunnen gedijen.
4.3.2.
Uit de beschikbare stukken blijkt dat appellant na de Wajong-toekenning in 2007 een ongeval is overkomen. Het aan appellant toegekende smartengeld heeft geleid tot een geschil met de Belastingdienst. Verder is appellant in elkaar geslagen door buurtgenoten. Gelet op de gedingstukken hebben onder meer deze gebeurtenissen bij appellant - mede in verband met zijn psychische aandoening - geleid tot ernstige verwerkingsproblematiek. De huisarts heeft bericht dat appellant hem heeft geconsulteerd in verband met vermoeidheid, pijnklachten en herhaaldelijk in verband met PTSS, met name onrust en slaapproblemen, waarvoor appellant medicatie gebruikt. Er heeft een EMDR-behandeling plaatsgevonden. In de brief van het Centrum Autisme GGzE van 14 juli 2017 is toegelicht dat appellant, naast de bekende ASS, traumagerelateerde klachten heeft, negatief denkt en emotieregulatieproblemen heeft, die leiden tot boosheid, rancune en depressie. In de loop der jaren is appellant rancuneuzer geworden en is er steeds minder ruimte voor andere zaken. In de brief wordt een scala aan problemen geschetst, waaronder slaapproblemen. De draagkracht van appellant is beperkt en appellant is sterk afhankelijk van hulpverlening, die onder meer moet worden ingezet om gedachten en acties van appellant af te remmen en escalaties te voorkomen. Hulp bieden is een moeizaam proces, gelet op de combinatie van ziektebeelden en de constitutie van appellant. Negatieve denkpatronen zijn zich in de loop der jaren gaan vastzetten en hebben gemaakt dat appellant vastzit in een negatieve spiraal. Appellant staat al jaren in de overlevingsstand. De inhoud van deze brief is in lijn met de inhoud van overige gedingstukken, zoals gegevens over de begeleiding van appellant, met hetgeen door de begeleider van appellant ter zitting daarover is toegelicht en met de presentatie van appellant ter zitting. Gelet op het geheel aan beschikbare gegevens is de Raad er niet van overtuigd dat appellant op 1 januari 2018 beschikte over basale werknemersvaardigheden. Het betoog van appellant dat hij op 1 januari 2018 geen arbeidsvermogen had treft doel. De rest van wat is aangevoerd hoeft daarom niet meer te worden besproken.
4.4.
Uit wat in 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit van 27 mei 2016 herroepen en bepaald dat de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2018 onveranderd 75% van de grondslag bedraagt.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 111,50 (€ 67,70 voor het opvragen van medische stukken en € 43,80 voor reiskosten). Daarbij wordt aangetekend dat alleen de door appellant zelf gemaakte reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 november 2016;
  • herroept het besluit van 27 mei 2016;
  • bepaalt dat de Wajong-uitkering van appellant per 1 januari 2018 75% van de grondslag bedraagt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 november 2016;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 111,50,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) A.L. Abdoellakhan