In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een Wajong-uitkering ontvangt. Appellant, geboren in 1988 en bekend met een autismespectrumstoornis (ASS) en een gedragsstoornis, ontving sinds 2006 een uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met de inwerkingtreding van de Wajong 2015 in 2015, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in 2016 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van zijn uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018.
Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat appellant in staat was om ten minste een uur aaneengesloten te werken. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn medische situatie te rooskleurig heeft ingeschat en dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv niet voldoende heeft aangetoond dat appellant op 1 januari 2018 over arbeidsvermogen beschikte. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het Uwv herroepen, waarbij de Wajong-uitkering van appellant per 1 januari 2018 op 75% van de grondslag wordt vastgesteld. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.