Uitspraak
18.637 WAJONG
OVERWEGINGEN
.Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, geboren in 1998, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van het oordeel dat hij over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om te werken. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen dat de appellant basale werknemersvaardigheden had en in staat was om ten minste één uur aaneengesloten te werken. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond.