ECLI:NL:CRVB:2020:2409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
17/6737 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te weigeren. Appellante, geboren in 1993, heeft in 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij aangaf te lijden aan een ernstige darm- en immuunziekte die haar dagelijks leven ernstig belemmert. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, met de motivatie dat zij op het beoordelingsmoment geen arbeidsvermogen had, maar dat er mogelijkheden waren voor toekomstige ontwikkeling van arbeidsvermogen na behandeling. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat er geen behandelmogelijkheden zijn en dat haar situatie duurzaam is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald en aanvullende stukken ingediend, waaronder rapporten van psychologen. Het Uwv heeft de eerdere beslissing verdedigd en gesteld dat er nog behandelmogelijkheden zijn die de situatie van appellante kunnen verbeteren. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de conclusies van het Uwv goed onderbouwd zijn en dat er geen reden is om aan de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen te twijfelen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat appellante op de aanvraagdatum geen duurzaam arbeidsvermogen had en dat de situatie niet als duurzaam kan worden aangemerkt.

De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is om het onderzoek te heropenen, omdat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt te onderbouwen. De beslissing van de Raad is genomen op 8 oktober 2020, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Uitspraak

17.6737 WAJONG

Datum uitspraak: 8 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [plaatsnaam] van 31 augustus 2017, 16/4639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020 waar appellante, vertegenwoordigd door mr. Huurman-Ip Vai Ching en haar vader, is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen haar standpunt met nadere informatie te onderbouwen. Appellante heeft bij brief van 28 februari 2020 laten weten dat zij geen nadere stukken kan overleggen.
Het Uwv heeft nadere stukken ingezonden.
Appellante heeft een eerder ingezonden rapport toegestuurd, met daaronder een nieuwe naamstempel en handtekening.
De nadere zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 27 augustus 2020. Daaraan hebben appellante, haar vader en mr. Huurman en voor het Uwv mr. Breevoort deelgenomen.
Na sluiting van het onderzoek heeft appellante verzocht om heropening van het onderzoek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1993, heeft met een op 24 november 2015 door het Uwv ontvangen formulier een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij heeft zij onder meer vermeld dat zij lijdt aan een darm- en immuunziekte en dat zij in haar dagelijks leven alleen maar op bed kan liggen, ondraaglijke buikpijn heeft, uitsluitend vloeibaar voedsel kan verdragen en geen normaal leven kan leiden. Haar klachten zijn volgens appellante erg zeldzaam en tot op heden heeft niemand de oorzaak kunnen vinden.
1.2.
Bij besluit van 3 februari 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellante op het beoordelingsmoment geen arbeidsvermogen heeft, maar dat wordt verwacht dat na een half jaar arbeidsvermogen zal ontstaan. Dit besluit is gebaseerd op onderzoeksgegevens van een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv.
1.3.
Bij besluit van 8 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 3 maart 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat appellante sinds haar vroege jeugd fysieke klachten heeft, waarvoor in de behandelend sector geen medische verklaring is gevonden. Het onderzoek dat door artsen en specialisten is verricht, is gering geweest. Wel staat vast dat appellante in 2012 34 kilo en in januari 2016 ongeveer 43 kilo woog en er dus een verbetering is bereikt in het gewicht van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat is uitgegaan van de situatie dat appellante als gevolg van de ernst van de fysieke klachten momenteel geen benutbare mogelijkheden heeft en dus niet beschikt over arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante geen duurzaam karakter heeft, omdat van een progressief ziektebeeld geen sprake is en evenmin van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gewezen op onder meer behandelmogelijkheden door een psycholoog, multidisciplinaire ondersteuning en hulp en begeleiding door een diëtiste en opgemerkt dat ook niet alle mogelijkheden van de verschillende specialismen om tot een diagnosestelling te komen zijn benut. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep lijkt het zoeken naar een psychische oorzaak aangewezen, gelet op het ontbreken van een lichamelijke oorzaak voor de klachten. Hierdoor is groei en ontwikkeling in onder meer zelfstandigheid niet uitgesloten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de artsen van het Uwv over de medische situatie van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank rekening gehouden met de klachten van appellante en op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat appellante momenteel weliswaar niet over arbeidsvermogen beschikt, maar daar in de toekomst mogelijk wel over kan beschikken. Dat appellante meent dat zij al vele behandeltrajecten heeft gevolgd die niet tot verbetering van haar klachten zouden hebben geleid, doet volgens de rechtbank niet af aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat nog niet alle behandelmogelijkheden of specialismen zijn benut. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de enkele omstandigheid dat er geen behandeling plaatsvindt geen reden is om aan te nemen dat behandeling en daarmee herstel mogelijk zouden zijn. Ook kan van appellante niet worden verwacht dat zij zich tot elke behandelaar wendt, terwijl in het verleden al meerdere malen door verschillende behandelaars is geconstateerd dat er geen diagnose kan worden gesteld. Verder heeft appellante aangevoerd dat ten onrechte is aangenomen dat een toename in gewicht en het onafhankelijk worden van haar familie factoren zijn die kunnen bijdragen aan een verbetering van haar klachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een door haar vader opgestelde brief, informatie van [X] van 22 juni 2016 en een rapport van Autismepraktijk [plaatsnaam] van 20 maart 2019 overgelegd. In dit rapport is door een orthopedagoog/psycholoog en dance movement therapist i.o. uiteengezet dat niet eenduidig kan worden vastgesteld dat appellante autisme heeft. Er lijkt sprake te zijn van een hoge mate van zintuiglijke disfuncties, oftewel een ernstige informatieverwerkingsstoornis, die aangeboren is. Volgens de rapporteur kan deze stoornis slechts door hulpmiddelen enigszins leefbaar gemaakt worden, maar kan deze stoornis nooit leiden naar een arbeidsplaats in de maatschappij. Continue psychologische begeleiding zou voor appellante aangewezen zijn om haar geestelijke gezondheid enigszins te behouden. Als diagnose volgens de DSM-5 is somatisch-symptoomstoornis met voornamelijk pijn, persisterend en actueel ernstig van aard genoemd. Appellante heeft dit rapport later nogmaals ingezonden, voorzien van een extra handtekening met stempel van een GZ-psycholoog.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 januari 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 januari 2020.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellante heeft gevraagd om heropening van het onderzoek om medische stukken in te dienen en een reactie van psychologen op opmerkingen van het Uwv. Appellante heeft daarbij gemeld dat zij pas drie dagen voor de zitting op de hoogte zou zijn gesteld door haar advocaat dat de zitting zou plaatsvinden en dat ter zitting is vergeten te melden waarom sommige stukken nog niet aanwezig waren. Ook is vergeten nader uitstel te vragen voor het indienen van stukken.
4.2.
Artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt de mogelijkheid van heropening van het onderzoek indien de bestuursrechter van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het gaat daarbij met name om de situatie dat een voor de uitspraak relevant punt onopgehelderd is gebleven en zonder opheldering geen uitspraak kan worden gedaan. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Overigens bestaat ook geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Tijdens de zitting van 30 januari 2020 is het onderzoek geschorst om appellante de gelegenheid te bieden nadere medische stukken in te brengen. Appellante heeft die gelegenheid gehad tot tien dagen vóór de zitting van 26 augustus 2020. Onder deze omstandigheden bestaat er geen aanleiding voor een heropening van het onderzoek.
4.3.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het tweede lid kan de ingezetene die op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte alsnog jonggehandicapte worden in de zin van dit hoofdstuk, indien hij binnen vijf jaar alsnog duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.4.
Partijen zijn het met elkaar eens dat appellante [in] 2011 en op de aanvraagdatum geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had. Het Uwv stelt zich echter op het standpunt deze situatie niet duurzaam is, omdat appellante door behandeling arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. Appellante is van mening dat het ontbreken van benutbare mogelijkheden bij haar wel een duurzaam karakter heeft.
4.5.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 januari 2020 toegelicht dat er, gezien het gewicht van appellante in 2012, kenmerken waren van vermijdende restrictieve voedselinname. Ernstig ondergewicht gaat gepaard met forse moeheid. Daarnaast zal door hele dagen op bed liggen de spierkracht en –massa verzwakken en wordt elke inspanning als vermoeiend ervaren, terwijl het bijzondere dieet van appellante geen goed doet aan haar darmklachten. Er is sprake van een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden. Dit kan alleen met een zorgplan waarin ook de omgeving betrokken wordt dan wel een situatie waarin appellante op zichzelf woont of opgenomen wordt. Onder die omstandigheden zal appellante zodanig verbeteren dat één uur aaneengesloten werken en vier uur werken per dag mogelijk wordt. Er is geen medische aanleiding om te veronderstellen dat appellante niet beschikt over werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 27 januari 2020 uiteengezet dat niet uitgesloten kan worden dat appellante op termijn een taak kan verrichten.
4.7.
Er is geen aanleiding om aan de juistheid van de inzichtelijk gemotiveerde conclusies van het Uwv te twijfelen. Daarbij wordt betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen conform het beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het Compendium Participatiewet, het daarin beschreven stappenplan heeft gehanteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de hand van dit stappenplan achtereenvolgens op navolgbare wijze vastgesteld dat geen sprake is van een progressief ziektebeeld en dat geen sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, omdat er nog behandelmogelijkheden resteren. Dit heeft geresulteerd in de conclusie dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is.
4.8.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Over het onder 3.1 genoemde rapport van autismepraktijk [plaatsnaam] is door het Uwv terecht naar voren gebracht dat dit rapport geen uitsluitsel biedt over de basis voor de daarin getrokken conclusies, terwijl een anamnese daarvoor onvoldoende grondslag biedt. Daarbij komt dat ondanks de gestelde noodzaak voor continue psychologische begeleiding kennelijk verder geen intensief traject is ingezet. Dat de gediagnosticeerde somatisch-symptoomstoornis actueel als ernstig is ingeschat, geeft verder geen uitsluitsel over de juistheid van de inschatting van de duurzaamheid op de aanvraagdatum.
4.9.
Aan de gegevens van [X] kunnen ook geen conclusies worden verbonden over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen, omdat appellante om haar moverende redenen geen nader onderzoek heeft willen ondergaan naar de oorzaak van de in die brief geschetste problematiek rond een vertraagde maagontlediging. Dat, zoals ter zitting is gesteld, ziekenhuizen niet zoveel kunnen met de klachten van appellante en dat de klachten veroorzaakt worden door een combinatie van onder meer een zware bevalling, een genetisch belast verleden, medicijngebruik en een gebrekkig immuunsysteem is niet onderbouwd met medisch objectiveerbare gegevens. Dit geldt ook voor de opmerking dat elke huisarts en specialist zegt dat appellante er niet op moet rekenen dat er verbetering zal optreden.
4.10.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt, ziet de Raad geen aanleiding om, zoals door appellante verzocht, een psychiater als deskundige in te schakelen.
4.11.
Uit 4.5 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Graveland