ECLI:NL:CRVB:2020:2383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 25 juli 2014 ziek had gemeld, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen, en beëindigde de uitkering per 25 augustus 2015. Appellant werd geschikt geacht voor verschillende functies, waaronder die van machinebediende inpak- en verpakkingsmachine.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn handklachten, veroorzaakt door het Carpaal Tunnelsyndroom, hem belemmeren in het uitvoeren van de functie van machinebediende. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat appellant deze functie kon vervullen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die aanleiding gaven tot twijfel aan de eerdere conclusies van de verzekeringsarts.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling van geschiktheid voor arbeid en de rol van de verzekeringsarts in het proces. De Raad bevestigde dat de eerdere beslissing van de rechtbank correct was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.