In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Deze herziening was gebaseerd op de kostendelersnorm, die van toepassing is wanneer meerderjarige kinderen bij hun ouders inwonen. Het college had de bijstand van appellante over de periode van 24 januari 2018 tot en met 31 december 2018 herzien en een bedrag van € 1.476,27 teruggevorderd.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank een motiveringsgebrek had laten liggen, omdat het college niet had ingegaan op haar bezwaar dat haar dochter geen inkomsten had en geen bijstandsuitkering had ontvangen. De Raad oordeelde dat de rechtbank inderdaad in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door deze beroepsgrond onbesproken te laten. De Raad heeft vervolgens de beroepsgrond beoordeeld en vastgesteld dat het college in het bestreden besluit wel degelijk op de bezwaargrond was ingegaan.
De Raad concludeerde dat de beroepsgrond van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 525,- en werd bepaald dat het college het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,- aan appellante diende te vergoeden.