ECLI:NL:CRVB:2020:2341

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
19/1159 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante, die een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontving, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante was van mening dat het medisch onderzoek door het Uwv onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd, wat zou hebben geleid tot een onjuiste beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest. De verzekeringsarts had appellante geschikt geacht voor bepaalde functies, ondanks haar psychische en lichamelijke klachten. Appellante had in hoger beroep aanvullende stukken ingediend ter ondersteuning van haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat deze stukken geen aanleiding gaven om het eerdere oordeel te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd waarom de klachten van appellante geen belemmering vormden voor het verrichten van de geselecteerde functies.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, en dat appellante voldoende belastbaar werd geacht voor de geselecteerde functies.

Uitspraak

19/1159 ZW
Datum uitspraak: 1 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 februari 2019, 18/2504 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.C. Scheermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Scheermeijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als horecamedewerkster. Het Uwv heeft appellante aansluitend aan de beëindiging van een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg per 1 december 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 29 november 2016, gehandhaafd na bezwaar bij een besluit van 27 maart 2017, vastgesteld dat appellante per 30 december 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als horecamedewerkster, maar wel tot het vervullen van de functies van productiemedewerker industrie (samensteller) (SBC-code 111180), samensteller elektronische apparatuur wikkelaar (SBC-code 267050), administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) en twee reservefuncties.
1.3.
Het Uwv heeft appellante van 1 februari 2017 tot 6 juni 2017 ziekengeld toegekend, omdat zij een intensief revalidatietraject volgde. Appellante is per 6 juni 2017 weer geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
1.4.
Op 25 september 2017 heeft appellante zich opnieuw ziek gemeld. Zij ontving toen een WW-uitkering. Appellante heeft op 27 oktober 2017 het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame verzekeringsgeneeskundige (verzekeringsarts). Deze arts heeft appellante per 31 oktober 2017 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies genoemd onder 1.2. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2017 vastgesteld dat appellante per 31 oktober 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hebben gehad van de gezondheidstoestand van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte voor zijn beoordeling over informatie uit de behandelend sector. Bij appellante is geen sprake van een situatie dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat appellante angstaanvallen/wegrakingen heeft die waarschijnlijk het gevolg zijn van hyperventilatie. Uit het eindrapport van het revalidatieprogramma van OCA van 19 mei 2017 blijkt dat de belastbaarheid, de stabiliteit en de kracht van appellante verbeterd waren en dat appellante goed kon omgaan met de klachten van hyperventileren en daar geen last meer van had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat geen rekening gehouden kan worden met de gevolgen van het auto-ongeval in december 2017 omdat dit na de datum in geding heeft plaatsgevonden. Appellante wordt ondanks de door haar ervaren klachten, fysiek en mentaal voldoende belastbaar geacht voor de functies zoals geselecteerd in het kader van de EZWb. Deze functies kennen geen grote fysieke of psychische belastbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder inzichtelijk toegelicht waarom de in beroep verkregen informatie van de behandelend psycholoog van 14 april 2018 geen aanleiding heeft gegeven het ingenomen standpunt te wijzigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv appellante per 31 oktober 2017 terecht in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid, zijnde één van de van de functies geselecteerd in het kader van EZWb.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het medisch onderzoek van de primaire arts onvoldoende zorgvuldig is geweest. Appellante heeft er nogmaals op gewezen dat het rapport van deze verzekeringsarts onjuistheden bevatte. Appellante heeft naar voren gebracht dat de verzekeringsarts aanvullend onderzoek noodzakelijk achtte en informatie zou inwinnen bij de huisarts en dat de verzekeringsarts dit ten onrechte heeft nagelaten. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij tijdens het gesprek met de verzekeringsarts gemeld heeft dat haar klachten zijn toegenomen en dat bij haar sprake is van een gebrek aan energie. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt informatie ingezonden, waaronder informatie van psychiater L. Bamburac en psycholoog T. van Soldt, een afsprakenplan van de Gemeente Rotterdam, een rapport van Calder Werkt en een transcriptie van een geluidsopname van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Voor zover het al onzorgvuldig is te achten dat de verzekeringsarts appellante geschikt geacht heeft voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies zonder de door hem opgevraagde informatie bij de huisarts af te wachten, is dit in bezwaar hersteld doordat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van de nadien ontvangen informatie van de huisarts en van de andere behandelaars van appellante en deze informatie kenbaar in de beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin geen aanleiding gezien om van het standpunt van de verzekeringsarts af te wijken. Ook heeft appellante bij de heroverweging in bezwaar de gelegenheid gehad, en hiervan gebruik gemaakt, om haar medische klachten nogmaals te belichten. Deze klachten zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar bij de beoordeling betrokken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aansluitend aan de hoorzitting een lichamelijk onderzoek verricht.
4.3.
Er zijn geen aanknopingspunten om de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bekend met de psychische en lichamelijke klachten van appellante en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze klachten niet in de weg staan aan het verrichten van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
4.4.
De in hoger beroep door appellante ingebrachte stukken geven geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de in hoger beroep ingebrachte stukken van psychiater Bamburac, Mental Support en Calder Werkt inzichtelijk toegelicht dat deze stukken zien op een periode na de datum in geding en geen aanleiding geven om het standpunt te wijzigen. Wat betreft de door appellante ingebrachte transcriptie van de geluidsopname bij de primaire verzekeringsarts overweegt de Raad dat daarin geen aanknopingspunten te vinden zijn dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante niet juist heeft beoordeeld.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel