ECLI:NL:CRVB:2020:2341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante, die een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontving, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante was van mening dat het medisch onderzoek door het Uwv onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd, wat zou hebben geleid tot een onjuiste beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest. De verzekeringsarts had appellante geschikt geacht voor bepaalde functies, ondanks haar psychische en lichamelijke klachten. Appellante had in hoger beroep aanvullende stukken ingediend ter ondersteuning van haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat deze stukken geen aanleiding gaven om het eerdere oordeel te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd waarom de klachten van appellante geen belemmering vormden voor het verrichten van de geselecteerde functies.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, en dat appellante voldoende belastbaar werd geacht voor de geselecteerde functies.