ECLI:NL:CRVB:2020:2327
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van studiefinanciering op basis van woonsituatie en bewijsvoering huisbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de herziening van de studiefinanciering van appellante, die als thuiswonende studerende is aangemerkt. De herziening vond plaats na een huisbezoek op 28 september 2017, waarbij controleurs de woonsituatie van appellante hebben onderzocht. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op basis van de bevindingen van dit huisbezoek besloten de studiefinanciering van appellante te herzien, wat leidde tot een terugvordering van € 2.482,91.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen zorgvuldig onderzoek is verricht en dat de bevindingen van het huisbezoek niet voldoende zijn om te concluderen dat zij niet op het brp-adres woonde. De Raad heeft echter geoordeeld dat het niet noodzakelijk is dat de studerende bij het huisbezoek aanwezig is en dat de minister met de bevindingen van het huisbezoek heeft voldaan aan de bewijslast. De Raad heeft vastgesteld dat er geen persoonlijke spullen van appellante op het brp-adres zijn aangetroffen, wat de conclusie ondersteunt dat zij daar niet woonde ten tijde van het huisbezoek.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de minister terecht de studiefinanciering heeft herzien. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het vaststellen van de woonsituatie van studenten en de rol van huisbezoeken in dit proces. De beslissing is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.