ECLI:NL:CRVB:2020:2317
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- R.I.S. van Haaren
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor orthodontiekosten op basis van voorliggende voorzieningen
Op 29 september 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor orthodontiekosten van haar dochter. De aanvraag, ingediend op 7 december 2016, werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de aanvullende verzekering als voorliggende voorzieningen werden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er geen sprake is van een voorliggende voorziening en dat zij recht heeft op bijzondere bijstand. De Raad overwoog dat op grond van artikel 15 van de PW geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die toereikend en passend is. De Zvw werd in dit geval als een dergelijke voorziening aangemerkt, ook al werden de kosten niet volledig vergoed. De Raad bevestigde dat de noodzaak van de kosten en de mogelijkheid om te reserveren voor de behandeling niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Appellante voerde ook aan dat er dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen, maar de Raad oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.