In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), had zijn bijstandsverlening zien intrekken door het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. Dit gebeurde omdat appellant niet tijdig de gevraagde bankafschriften had overgelegd na een opschortingsbesluit. Het dagelijks bestuur had het opschortingsbesluit aangetekend verzonden naar het uitkeringsadres van appellant, maar kon niet aantonen dat dit besluit daadwerkelijk was aangeboden. De Track & Trace-code van PostNL was niet meer geldig, waardoor het dagelijks bestuur niet kon bewijzen dat het opschortingsbesluit op het juiste adres was afgeleverd. Appellant ontkende het besluit te hebben ontvangen en stelde dat een huisgenoot het mogelijk had aangenomen.
De Raad oordeelde dat, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellant het opschortingsbesluit had ontvangen, hem geen verwijt kon worden gemaakt van het niet tijdig herstellen van het verzuim. Hierdoor was het dagelijks bestuur niet bevoegd om de bijstand in te trekken. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 9 maart 2018 voor zover het de intrekking betrof, en herstelde het besluit van 18 oktober 2017. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 3.150,- bedroegen.